Eerst iets over Heidegger en de existentiële fenomenologie. Dat klinkt misschien voor sommigen meteen wel heftig, maar het is de moeite waard. Het speelt daarbij een grote rol in het boek van Van den Berg. Ik zal dat later nog wel toelichten. Maar eerst dus even die existentiële fenomenologie.
Voor een samenvatting van de existentiële fenomenologie kunnen we goed terecht bij Max van Manen, die in het boek van Van den Berg dan ook meermaals wordt aangehaald. Naast een poging tot het definieren van verschillende vormen van fenomenologische denken, weet Van Manen de fenomenologie vrij toegankelijk te karakteriseren als gefocust op de geleefde ervaring. Kortom, het gaat er bij de fenomenologie altijd weer om te bepalen wat nou echt geleefd en ervaren wordt, zonder je te laten afleiden van allerlei meningen, ideeën, principes of regels. Wat vond er nou écht plaats? Hoe hebben we dat ervaren? Dat is de geleefde ervaring, iets wat soms maar moeilijk te bespreken is. Die geleefde ervaring is namelijk enkel ‘achteraf’ uit te drukken in taal of op een andere manier te expliciteren. Het is altijd interpretatie want het begrijpen en weergeven van hoe die ervaring is geweest geeft automatisch een specifieke vertaling of inkleuring. Het is kortweg de poging om toch ‘door de taal heen’ zonder inkleuring die geleefde ervaring uit te drukken.
In een (noodzakelijke) filosofischere toon schrijft Van Manen over de typische existentiële variant binnen de fenomenologie, die deze ervaring niet enkel tot iets maakt wat altijd maar achteraf te bedenken is, maar die dit tegelijkertijd ook als meest oorspronkelijke en fundamentele grond van ons gehele denken en doen beschouwd.
Met Heidegger werd deze wending tot de geleefde wereld eerder een ontologisch dan een epistemologisch project. In plaats van zich af te vragen hoe het zijn van dingen wordt geconstitueerd als intentionele objecten in het bewustzijn, vroeg Heidegger zich af hoe het zijn van zijn (dingen) zich aan ons voordoet als een onthulling van Zijn op zichzelf. Bij Heidegger werd de fenomenologische vraag: hoe kunnen we dat wat zich aan ons toont, laten zien op de manier dat het zichzelf toont vanuit zichzelf? Fenomenologie vraagt van zijn uitoefenaren een behoedzame afstemming op zijnswijzen van wijzen waarop dingen in de wereld zijn.
Naast de daarbij horende specifieke termen, zoals u in het stukje hierboven al leest, is die behoedzame afstemming van de uitoefenaren kenmerkend. Juist ook binnen een pedagogisch begrepen opdracht van de docent of onderwijzer; want het probeert dan al die balast van interpretatie en eigen (voor)oordelen te voorkomen door (zoveel mogelijk of op gepaste momenten) terug te gaan naar de geleefde ervaring zelf. Overigens: door het ‘geleefd’ en ‘ervaring’ te noemen kleuren we het misschien al teveel in. Heidegger heeft het daarom dan ook over ‘zijn’.
Dat zowel Arendt als Levinas, zowel Sartre als Derrida als fenomenoloog kunnen worden beschouwd laat ook het boek ‘de vele gezichten van de fenomenologie‘ zien, dat een vrij toegankelijk overzicht geeft van al deze denkers. Door dit te beseffen kan men volgens mij haast geen (wijsgerige) pedagogie voorstellen die niet fenomenologisch is ingesteld. Het lijkt noodzakelijk om Biesta, Pols, Berding en alle anderen die de laatste tijd over de pedagogische dimensie van het onderwijs publiceren dan ook ten opzichte van de fenomenologische traditie te begrijpen (vooral Arendt is bij hen allen zeer prominent aanwezig). Een teruggrijpen op Heideggers denken over mens, wereld, leren kon niet uitblijven. Ik zou mede op basis van zijn Van den Berg durven stellen iedereen die deze pedagogische opmars ondersteunt er goed aan doet op zijn minst een keer Heidegger goed te bestuderen. Arendt is dan misschien wat toegankelijker, maar ik denk dat Arendt niet begrepen kan worden zonder te weten wat het veel complexere werk van Heidegger behelst.
Het is daarmee ook niet iets simpels wat Van den Berg in dit boek doet, namelijk een doorleefde en bestudeerde pedagogische praktijk in de existentiële fenomenologie houvast te laten vinden. Maar hij weet dit in mijn ogen uiterst succesvol te doen. Sterker nog, hij weet de suggestie te wekken dat de pedagoog misschien op een bepaalde manier per definitie existentiele fenomenologie praktiseert. Juist ook omdat de pedagogie streeft naar een soort volledig bestaan, iets wat we herkennen in het kind, maar wat bij de volwassene (zoals de bovengenoemde pedagogen dan ook allemaal stellen) in de wereld moet worden gevonden: “Heidegger predikt niet een terugval tot deze oorspronkelijke toestand, hij wil een vollediger bestaan door wat men adjunctie van het oorspronkelijke zijn aan het in-de-wereld-zijn zou kunnen noemen. Bij het alledaagse zijn wordt de waarheid – dwz. de meest doorzichtige en volledige samenhang der verschijnselen – onzichtbaar of bedekt (verschüttet). De fenomenologie is nodig om deze meest eenvoudige samenhang aan het licht te brengen.” Laat Slooten in dit citaat niet zien dat een pedagoog in zekere zin fenomenoloog is? Zou je pedagoog kunnen zijn als fenomenoloog te werken? Het lijkt me niet, of voorzichtiger geformuleerd zijn het op zijn minst hele sterke vrienden. Juist ook als je beseft dat misschien wel de meest rechtstreekse kritiek die zowel pedagoog als fenomenoloog ontwikkelt, een kritiek is op het rationele, positivistische begrijpen wat we toch zoveel in scholen zien.
Dit levert op dat Van de Berg volgens mij geheel en al onderschrijft wat Slooten (in hierboven al aangehaalde kleine maar vrij stellige boekje over Heidegger) schrijft, namelijk dat een “rationele schoolopleiding in belangrijke mate zal bijdragen tot het tot stand komen van wat als seinsvergessenheit werd aangeduid.” Veel van wat in scholen gebeurt is niet zozeer gericht op een behoedzame afstemming maar veeleer in het inzetten of toepassen van gebruikswaarde van dingen (een sommetje kunnen maken om je geld te kunnen tellen, een taal leren om iets duidelijk te kunnen maken, enz.), wat een specifieke en sterk beperkte/beperkende manier van begrijpen of in contact staan is van de wereld om ons heen. Juist die geleefde ervaring wordt hiermee gereduceerd, we komen niet in contact met wat er is. En juist een pedagoog is waarschijnlijk meer op zoek naar een behoedzame afstemming op zijnswijzen dan een minder pedagogisch ingestelde onderwijzer. De pedagoog probeert door die rationele schoolopleiding heen te breken, minder beperkt te denken.
Volgens Slooten is Heidegger daarmee overigens per definitie ook een ‘slechte leerling’ geweest omdat hij altijd – tegen school in – heeft willen zoeken naar een vollediger bestaan. Hij wilde liever dicht blijven bij het oorspronkelijke herinnering van zijn kinderjaren en dit zo min mogelijk laten reduceren door leerstof of lesmethoden. En ondanks dat Van de Berg het kritische hiervan niet actualiseert maar eerder herhaalt, spreekt uit zijn boek dus wel een zelfde type kritische opdracht voor iedereen binnen het onderwijs. Ook hij wil niet zozeer een nieuwe schoolopzet, onderwijsvorm, onderwijspraktijk of een type scholing uitvinden, ook hij blijft los van dit soort reducerende en specifieke projecten maar wil op zoek naar een meest volledig bestaan van zowel docent als leerling wat vooral voortkomt aan een steeds weer zoeken naar de relatie tussen die twee waarin dit mogelijk is.
Van de Berg brengt deze boodschap echter niet zozeer kritisch, maar wil hiertoe aanzetten met een grote belezenheid en tal aan referenties. Niet om daarmee het ‘oorspronkelijke’ van meer concrete richting te voorzien, maar om de meest oorspronkelijke zorg voor het volledige zijn daarmee in iedereen te kunnen verwoorden en versterken – en met een paar alledaagse fragmenten van voorbeelden te voorzien. Het is bovenal daarmee een zoektocht naar de juiste taal om dit aspect niet vergeten te laten worden. Liever dus een ‘kompas’ wat in alledaagse situaties de weg wijst naar dit oorspronkelijkere, dan een instrumentele rationaliteit die per definitie de praktijk reduceert tot rendement en effect. Dus zie dit kompas dan als een term, een taal, die misschien die geleefde ervaring steeds weer centraal kan stellen: en niet als datgene wat zelf een richting voorschrijft. Net als bijvoorbeeld ’tact’, ‘morele ruimte’, ‘waardigheid’, ‘deugd’, ‘compassie’ en ook ‘liefde’ dat proberen te verwoorden als je Van den Berg volgt. Van den Berg geeft niet voor niets een woordenlijst waarin al deze termen terugkomen op een manier die ze voor dit project geschikt maken. Pedagogie is voor hem dan ook altijd weer handelen vanuit een onmiddellijke situationele betrokkenheid. Het kent geen voorgeschreven richting, maar bestaat uit een constant op de we bezinnend zorgvuldig handelen in fenomenologisch existentiele zin. Volgens mij gaat Van de Berg er vanuit dat dit zorgvuldige inhoudt dat daarvoor in principe élke richting (afhankelijk van de situatie) geschikt zou kunnen zijn en is de uitdaging vooral om ons niet teveel te laten verleiden een bepaalde noordpool of richtsnoer te verinnerlijken als uiteindelijk doel of bedoeling. En hoe je het ook went of keert: die boodschap is wel degelijk kritisch.
Dus we moeten de karakterisering van het boek door Bors die volgens hem helpt ‘om de smog in onderwijsland op te klaren en het van een stevig pedagogisch-ethisch fundament te voorzien’ nuanceren. De vraag is namelijk of dit ethisch zou moeten worden genoemd. Het is niet iets wat ons vertelt wat er moet gebeuren, die ‘zorgvuldigheid’ is niet een methode of richting. Het is het moerassige van de existentiele ervaring waar zoals Van de Berg schrijft geen houvast is. Het is te vinden op een plek in de luwte, een oase, aangezien verder in het onderwijslandschap juist zoveel is om je door mee te laten voeren, allerlei winden vrij spel hebben. Je zou de poging van de docent die zoekt naar die oase kunnen beschrijven als een zoektocht naar ‘een volledig aanwezig zijn in het hier en nu’. Kortom altijd nóg groter en algemener proberen te denken dan wat al die termen achteraf toch weer enigszins gereduceerd proberen weer te geven: nog algemener dus dan enige ethiek misschien kan zijn. Heidegger heeft zoals bekend nooit een concrete ethiek beschreven en dat zou ook niet passen bij zijn denken. Dus als het een ‘ethische fundament’ moet geven, dan een fundament dat elke concrete ethiek uit de weg gaat. Een ethiek die zoals Van den Berg voorstaat bovenal ‘groots te denken’ en concrete pedagogische richtlijnen, bedoeling en zin te ontstijgen? Het voorwoord over de bergklim van Van den Berg lijkt dit idee te rechtvaardigen. Erbovenuit, wijdsheid, openheid.
En voordat u denkt dat Van de Berg zich ook qua stijl wil meten aan Nietzsche, Heidegger (die beide soms zeer complexe taalconstructies of denkbeelden hanteerden) zijn boek is zeer leesbaar: ik ben het er compleet eens met dat zijn schrijftrant prozaïsch aangenaam is, zoals Vanmassenhove schrijft: “Het is net of je een roman leest. Deze ervaring wordt bovendien onderlijnd door de kleurrijke layout, die herinnert aan schoolse handboeken.” De vorm, de manier van schrijven, de presentatie, van de ideeen: het zijn geen aforismen, geen gekke invallen, geen hamerslagen, geen poging de hele wereld wakker te schudden. Het is ook geen filosofische fundament wat hier wordt gezocht. Het is een uiteenzetting van ideeën, een soort reflectie, een doorleefd filosofisch handboek voor de pedagoog. Het is de toon die je verwacht van een pedagoog/onderwijzer. Van de Berg laat zien met veel verwijzingen en overwegingen welke denkers, op welke manier, en met wat voor uitgangspunten met pedagogie zijn bezig geweest. Met plaatjes van de voorzijde van de aangehaalde boeken, hetgeen het herkennen van de boeken daarna in de bibliotheek of boekenwinkel makkelijk maakt. De belangrijksten:
- Klafki en Braun met hun boek ‘Wege Pädagogische Denkens‘ en hun kritisch-constructieve opvoedingswetenschap
- Bohm’s ‘Theorie und praxis‘ met een substantiele benadering van de leraar
- Bieri’s ‘Een manier van leven‘ over menselijke waardigheid maar ook de boeken van Bieri die hieraan vooraf gingen
- Baart’s ‘Een theorie van de presentie‘ over de presentietheorie, een benadering om om te gaan met sterke ongewisheid, onvoorspelbaarheid en onzekerheid.
- Strassers’ ‘opvoedingswetenschap en opvoedingswijsheid‘ over menselijke vruchtbaarheid, leven overdragen en doen groeien
- Seichter’s ‘Pädagogische Liebe‘ over natuurlijk de pedagogische liefde waar onder meer de tact van Van Manen op gebaseerd is
En ondanks dat de leesbaarheid van het boek er vast mee wint en er talloze andere vrij toegankelijke boeken als verdere studie mee kunnen worden gevonden, zie ik hiermee helaas wel een wat oubollig, (geiten)wollig imago wat de pedagogie in sommige kringen aankleeft bevestigt. Van den Berg gaat niet in op Heideggers denken over bijvoorbeeld techniek of kunstwerken, koppelt hem niet aan explicietere kritische denkers die zich door hem laten inspireren (denk aan Stiegler of Agamben) en wil niet stilstaan bij de specifieke en te actualiseren eigenschappen van Heideggers denken of ook controversiële leven: talloze kansen die wat mij betreft vanuit Van den Bergs project mogelijk zouden zijn. Wellicht zal dit in de toekomst nog worden aangevuld. Ik denk dat daar kansen liggen om de smog in onderwijsland nog veel krachtiger te doorbreken dan met de eerder genoemde termen en referenties. Ik denk dat een aantal docenten al zoveel smog in hun longen hebben dat een behoorlijke inspanning nodig is om die giftige lucht eruit te krijgen. Op het einde lijkt Van den Berg daar pas een beetje aan toe te komen: Van de Berg heeft het dan over ‘het komende’ wat in het onderwijs centraal moet staan. Met een verwijzing naar Bloch roept hij op tot een alomvattende verandering, scheppingsdrang, vernieuwing en uitbreiding van mogelijkheden. Het onderwijs moet daarvoor radicaal op de schop en we moeten daar met zijn allen op een jeugdige manier mee aan de slag. Lenen de gangbare pedagogische taal en het gebruik van die termen zich daarvoor? Is dan de algehele stijl van het boek daarvoor niet wat misleidend? Misschien had het de lezer nog wat meer mogen confronteren: het maakt nergens de verpletterende indruk die Heidegger kan maken met zijn teksten. Echter, misschien zullen de meeste docenten die door een té verpletterend boek worden afgeschrikt juist door dit boek worden meegenomen op de eerste etappe naar boven. En die eerste etappe is misschien wel precies de meest essentiële etappe: als je ook maar een heel klein beetje van die rijke adem ervaart dan wil bijna iedereen enkel maar doorwandelen?
Ik hoop het. Dat maar velen iets van die zuurstofrijke lucht mogen proeven waar Van den Berg je mee naar toe wil nemen.
Pingback: Tyson E. Lewis – On Study | onderwijs filosofie
Pingback: Maurice Merleau-Ponty – De wereld waarnemen | onderwijs filosofie