Ruim honderd jaar geleden formuleerde Gerhard uitgangspunten over onderwijs en opvoeding. Deze uitgangspunten zijn vandaag de dag gemeengoed geworden. Voor velen gelden als de ongenaakbare fundamenten: Onderwijs in handen van de staat, passend bij de geest van de tijd, voor elk kind toegankelijk en in principe gelijk voor iedereen, gericht op zowel geestelijk als fysieke ontwikkeling, die een ieder volledig aanspreekt op eigen aanleg, in een divers geheel van schoolmodellen.
Wie wil begrijpen wat de rationale is van het hedendaags onderwijsbestel kan dus Gerhard gebruiken om een vroege visie op juist dit bestel te bestuderen. Ons onderwijsbestel is in zeker zin namelijk precies zoals Gerhard het had gewild. En Gerhard is daarbij echt een man van het onderwijs, dus met hart voor de zaak. Gerhard betoogt in de tekst ‘school en maatschappij’ om ‘alle mogelijke middelen op te sporen en aan te wenden, waardoor inderdaad ieder kind tot de volledigst mogelijke ontwikkeling wordt gebracht, elk naar zijn bijzonderen aanleg.’
Gerhard is zich bewust van ‘het hooge gewicht en de groote moeilijkheid van de taak des opvoeders’ en daarmee ziet hij het belang en de kracht van opvoeding als professionele taak. De pedagogie is de praktische leer van deze taak des opvoeders, waarin men zich dient te bekwamen voordat men serieus aan het geven van opvoeding en onderwijs begint. Gerhard lijkt het onmogelijk dat íedereen daarin bekwaam is, zeker als men zoveel moet werken dat veel van de ontwikkeling van het kind overgelaten wordt aan de natuur (vrije tijd, spel, enzvoorts), die ‘helaas nog zoo bitter weinig verstand van opvoeden heeft‘. En Gerhard denk ook niet dat je het even makkelijk uit een boekje kan leren. Gerhard schrijft in ‘grepen uit de pedagogiek’ (1893) en ‘antwoorden op kindervragen’ (1905) daarover, onder andere het volgende:
“Pedagogiek, de ware, is in de kern door ervaringen op het terrein der opvoeding opgedaan door de miljoenen, die ons voorgingen. De theorie der opvoeding is geen receptenverzameling, noch vervangt ze de praktijk; ze is een gids voor wie heeft leeren luisteren naar de opvoedings-ervaringen van anderen, ze is tevens een lichtbron voor wie in het duister zijner ervaringen den weg tracht te vinden.”
Volgens Gerhard is er bijna niet aan te ontkomen dat het doel, bedoeling of verwachting van deze weg altijd vanuit religie is gegeven, verwijzend naar iets hogers. Bijna niet, want Gerhard ziet toch de mogelijkheid om het vanuit een wereldse beschouwing te benoemen: hij noemt het ‘mooie menschelijkheidsneigingen’. Dat is de bedoeling of verwachting van de opvoeding, daar werkt opvoeding als het goed is naar toe. Voor Gerhard is pedagogie daarmee iets wezenlijks voor de mens, iets waar je je hard voor dient te maken, en misschien wel datgene wat vooraf gaat aan al het ander en zich daartegen dient te weren. Pedagogie gaat daarmee in zekere zin aan alles vooraf, is een welhaast algemeen filosofisch uitgangspunt of op zichzelf staand (ook theoretisch) fundament – een gedachte beinvloed door Paul Natorp en een waar vandaag de dag met name Biesta wel toe geneigt lijkt.
Die mooie menschelijksheidsneigingen moeten door opvoeding (en daarvoor benodigde pedagogie) worden beschermd. Gerhard beschrijft het ‘gemoed, dat in opstand komt tegen al de onverdiend en onnoodig geleden ellende.‘ Hij wil dat de school deze ‘hooge ontevredenheid zal aankweeken, die heiligen afkeer van alle kwaad‘.
‘Als met centenaarslast drukt de maatschappij met al hare gebreken en ondeugden op de muggepogingen van de school. Tot die ontdekking moet de onderwijzer komen, die iets poogt te bereiken met groot vertrouwen in de macht van zijn arbeid en toch zoo luttel slechts tot stand mag brengen. En voor wie leeft in zijn school blijft de kennis van schier geen enkel maatschappelijk euvel bespaard. Onkunde bij de massa is hem uiteraard een gruwel en volksondeugden verfoeit hij met ieder beschaafd mensch. En zeer stellig acht hij een veroordeelend vonnis over duizenden zijner maatschappijgenooten meer dan gerechtvaardigd.’
Gerhard redeneert en schrijft voor de onderwijzer die opkomt voor wat hem aan het hart gaat, zoals in het bovenstaand citaat. Het gaat er Gerhard om deze harde werkers, die arbeider die tegen ontberinging kan en die doorzet, te helpen. Om zo een nieuwe generatie harde werkers op te voeden, die ook met blij gemoed ondanks alles naar een betere wereld toe werken. Het onderwijs wordt verheerlijkt als een ‘maatschappelijke instelling, waarin de huidige maatschappij het komend geslacht wil zien voorbereiden tot een hooger stadium van verstandelijken, zedelijken en economischen vooruitgang.‘ Dit is de socialistische visie van Gerhard op opvoeding: blijmoedigheid, serieuze aandacht, geduld en toewijding, werk en arbeid, levensplezier en gemeenschapszin. Gemeenschaps- en arbeidspedagogiek zou hij het hebben genoemd. Hij werd dan ook wel ‘de rode bovenmeester’ genoemd. De opvoeding moet juist ‘oefenen in ’t kunnen ontberen, in iets te kunnen missen, in niet naijverig of wangunstig te zijn; soberheid en matigheid zijn alles waard‘, zoals hij in 1916 schrijft in ‘opvoeding en moraal’. Essentieel daarvoor is dat het kind serieuze aandacht krijgt, en serieuze antwoorden op zijn vragen. Als de belangstelling van het kind afdwaalt of zijn aandacht verslapt dan doet de opvoeder iets mis, dan geeft hij de verkeerde antwoorden. En bovenalles moet dogmatisme worden vermeden, moet met twijfel blijven koesteren en ontevreden blijven. Zoals Stolk schrijft in zijn proefschrift uit 2016 dat grotendeels over Gerhard gaat is Gerhards positie sterk geworteld in de denkbeelden die in die tijd de ronde deden, met name gerelateerd aan die van Multatuli, Scheltema en De Gelder. Die twijfel en ontevredenheid zijn beredeneerd, het is een bewuste keuze, nodig om niet dogmatisch te worden wat dan weer nodig is voor vooruitgang en beschaving. Gerhard was daarmee bovenal een vooraanstaand vrijdenker. In de woorden van Stolk: “Politiek en theologisch was hij milder dan de meeste andere vrijdenkers. Hij was Kamerlid voor de SDAP, terwijl veel vrijdenkers in de eerste helft van de twintigste eeuw anarchist waren en dus de staat afzwoeren. Verder zag Gerhard het atheïsme niet als noodzakelijke consequentie van het vrijdenken, terwijl dit voor veel vrijdenkers buiten kijf stond.” Zijn blik op onderwijs, in een tijd waar kerk, standen en politieke kleur nog een zeer grote rol uitoefenden op onderwijs en de schoolstrijd nog aan de gang was, kan desalniettemin behoorlijk vrijgevochten worden genoemd. De staat nam een belangrijke plaats in voor Gerhard bij het komen tot goed onderwijs, de Staat (bij hem geschreven met hoofdletter) zou namelijk als geen ander in staat zijn om met onderwijs het kind in bescherming te nemen tegen wat kerk, werk en familie in de vorm van onverschilligheid, onwil of baatzucht voor narigheid voor het kind meebrengen.
Maar nu? Onderwijs ís grotendeels in handen van de staat, passend bij de geest van de tijd, voor elk kind toegankelijk en in principe gelijk voor iedereen, gericht op zowel geestelijk als fysieke ontwikkeling, die een ieder volledig aanspreekt op eigen aanleg, in een divers geheel van schoolmodellen: die uitgangspunten van Gerhard zijn niet meer vrijgevochten of specifiek socialistisch te noemen. Moeten we misschien concluderen dat een toenmalige wat milde socialistische vrijdenkerij de huidige norm is geworden in het onderwijs? Of in ieder geval in een afgezwakte, algemeen geaccepteerde variant? Je kan je afvragen of een hedendaags socialistische vrijdenker daar dan ook tegenwoordig dus niet meer tevreden mee zou kunnen zijn, en ons afvragen waar die ontevredenheid vandaag zich op zou richten om tot een ‘hoger stadium’ te komen. Ontevreden moeten we toch blijven volgens Gerhard? Moeten we dan niet andere uitgangspunten zien te formuleren? Wat zouden die uitgangspunten dan moeten zijn? Of moeten we concluderen dat het socialistische perspectief met dergelijke uitgangspunten voor onderwijs geen soelaas meer biedt? Relevante vragen voor iedereen die zich bekommert om het Nederlandse onderwijs en pedagogie, en met name voor wie zich daarbij aantrokken voelt tot een meer sociaal en vrijgevochten perspectief.