Dit boek is een integer en doordacht lesboek voor onderwijsfilosofie zoals dat gegeven kan worden aan een hedendaagse hogeschool. Het is echter geen geschiedenis van de onderwijsfilosofie, geen thematisch overzicht, geen oefeningenboek: het is wat een goed onderwijsfilosofisch lesboek waarschijnlijk moet zijn – het zet aan het denken over belangrijke onderwijssituaties, neemt je mee in gedachten over goed onderwijs, en het probeert je te betrekken bij het filosoferen over wat onderwijs is en zou moeten zijn. Het is behoorlijk toegankelijk maar komt tegelijkertijd tot doordachte reflecties op de praktijk. Als het al moeilijk is, dan is dat omdat het gaat om twijfels, overwegingen, argumenten en dat betekent nou eenmaal rustig lezen, zelf nadenken en de tijd nemen om de inhoud te bestuderen. Filosofie zoals hier beschreven is abstract op een niet-academische en toegankelijke manier. Het is abstract zoals het plaatje voorop: met focus op de grotere lijnen, speels, goedgevormd, en zeer hedendaags. Een dergelijk onderwijsfilosofisch boek bestond nog niet en het is echt de gezamenlijke kracht van Berding en Dekker dat iets dergelijks tot stand heeft kunnen komen. Hiermee staat de hedendaagse hogeschool-onderwijsfilosofie (wederom) op de kaart: in een actuele vorm en relevant voor íedereen in het onderwijs.
Met dit boek begrijp je meteen wat het oplevert om aan onderwijsfilosofie te doen. Het is geschreven aan de hand van overdenkingen van concrete lessen of lessituaties, zeven in totaal, die herkenbaar zijn voor elke onderwijzer. De overdenkingen kennen altijd een conclusie of afronding die iets toevoegt aan de praktijk zelf. Het is daarmee onderwijsfilosofie ‘in actie’, precies zoals de titel vermeldt, en wel een zeer gedegen soort actie. Het is gedegen vanwege de onderwijservaring van de schrijvers die in het boekje duidelijk spreekt, waarbij ook een kritische reflectie op de beperkingen van het hedendaags docentschap voor het kunnen verzorgen van goed onderwijs niet ontbreekt. Ze kiezen deze gedegen actie evenwel boven activisme: de beperkingen zijn uitdagingen – en het belangrijkste waar ze toe oproepen is een actieve houding, een wil tot ontdekken en verbeteren, een interesse in meer dan een standaard les binnen een standaard klaslokaal – een actieve houding die zowel van student als docent wordt verlangd. “Proactief optreden, zelfbewust feedback opzoeken om beter te presteren, verantwoordelijkheid nemen voor je ontwikkeling” hier zit de ondertoon die eigenlijk overal in dit boekje te horen is en waarvoor volgens hen onderwijsfilosofie een probaat middel tot aanscherping vormt. De manier van schrijven past goed bij de inhoud: het boek leest als een kijkje in de keuken van proactieve en zelfbewuste meesters die de gewenste actie in zekere zin laten voltrekken terwijl je leest. Het boekje nodigt uit om mee te doen, om zelf (meer) op die manier les te geven, en om ook zelf over je eigen onderwijspraktijk te gaan filosoferen. Om met een misschien wat modieus woord te zeggen: om te participeren.
Met Dewey wordt participatie in het onderwijs ook expliciet als thema besproken. Participatie is meedoen aan een gezamenlijke activiteit waarbij je het gezamenlijke daadwerkelijk ondergaat; dus dat je er deel van gaat uitmaken, dat je je laat beïnvloeden, dat je je eerdere aannames misschien ter discussie moet gaan stellen. En ondanks dat Berding en Dekker net zo makkelijk lijken aan te haken bij het toch ook dubieuze maatschappelijk/politiek statement van participatie dat ook door de overheid wel wordt gehanteerd (“mensen niet te laten marginaliseren maar te laten meedoen in en met de samenleving.”) hebben ze uiteraard een belangrijk punt als ze schrijven dat participatie van studenten in het onderwijs op veel vlakken kan worden versterkt. Participatie dus als mogelijke tegenhanger van een teveel afbakening, weinig betekenisvolle lesstof, en algehele afstomping binnen het onderwijs. Het boek refereert dan ook sterk aan het werk Dewey waarover ze als opening van het boek meteen het volgende schrijven:
Het is een bijzondere en ontgoochelende ervaring om John Deweys onderwijsfilosofie te lezen terwijl je zelf lesgeeft. Het schoolgebouw waar je elke dag heen fietst kan ineens opvallend gesloten en archaïsch ogen. De methodes die je toepast lijken vragen naar de bekende weg. De lesplannen die je schrijft star en onnatuurlijk. Het geheel lijkt een decor waarvan je nu pas de deur opent. Wat is dit voor levensontkennend historisch instituut? Waarom ‘behandel’ ik deze kennis die uit andermans ervaringen is opgedaan hier op zo’n onnatuurlijke manier, los van ervaring?
Naast Dewey krijgt Arendt een belangrijke plek in dit boek. “Waar Dewey de ogen opent voor de mens als het biologische wezen en leren als organisch proces, wijst Arendt je overtuigend op de principiële verantwoordelijkheden van de opvoeder en de mogelijkheden maar ook de beperkingen van het onderwijs.” Hoofdstuk drie kan zelfs gelezen worden als een korte hedendaagse introductie van Arendt aan de hand van een wat gezocht aandoend maar toch ook herkenbare thematiek van ‘een nieuw begin maken’ in de les. De introductie doet niet helemaal recht aan haar denken over bijvoorbeeld ‘handelen’ maar hoe kan dat ook ooit in een korte tekst, en Berding heeft al op zoveel andere plekken uitmuntend over haar geschreven. Het hoofdstuk maakt daarentegen op een uiterst heldere manier duidelijk hoe Pols (met ‘vrij werk’), Biesta (met ‘risico nemen’) evenals de schrijvers van het boek het zo belangrijk vinden dat je als docent je routine weet te doorbreken en spontaniteit en levendigheid bewaart in je eigen onderwijspraktijk, en daarmee ‘moed’ toont om zelf te denken (Kant), vaak verwoordt in aanpak gericht op interventie of appel. Met nog wat overdenkingen van Putnam en Sennet die in het verhaal worden geweven, spreekt hieruit een rijke en behoorlijk eenduidig perspectief wat inderdaad vanuit Arendts terminologie prachtig bij elkaar te brengen en begrijpelijk te maken is.
En wat fijn dat de schrijvers hun doordachte blik op Arendt en Dewey niet als waarheid of fundament presenteren! Zelfs (of juist) bij een grondige toepassing en waardering van Dewey en Arendt willen ze tegelijkertijd hun eigen aannames en beperkingen thematiseren en gaan ze na of men een keuze voor dit soort denkers niet enkel baseert op vooroordelen – waarbij Gadamer een praktijkgedreven antwoord helpt formuleren. Dit antwoord is genuanceerd: uiteraard wegen in elke keuze ook vooroordelen mee, maar desondanks is het niet énkel vooroordeel. Je vindt als denker en onderwijzer houvast bij bepaalde personen of ideeën van vroeger en we moeten die houvast niet weg relativeren als slechts puur persoonlijke waardering of slechts particulier inzetbaar. Het is namelijk wel degelijk een weloverwogen en beargumenteerde keuze, het is verre van willekeur of smaak. Nee, wanneer men op de hoogte is van de ontwikkelingen en de alternatieven, dan mag je na bestudering zeker sommige denkers om meer algemeen geldige redenen aanprijzen, of hen zelfs voorschrijven of als verplichte lesstof opleggen, omdat ze nu eenmaal bovengemiddeld belangrijk zijn voor de huidige praktijk. Als je vervolgens maar die keuze continu blijft uitdagen en je serieus ruimte blijft bieden aan eventuele argumenten voor een andere keuze (wat overigens in dit boek nog wel wat sterker had gekund) – kortom de beperkingen van je eigen filosoferen te blijven benadrukken – hoef je niet elk ander filosofisch uitgangspunt als even goede grond te accepteren. Het boekje probeert dus vaste onderwijsfilosofische grond te bieden om vanuit te denken en tegelijkertijd ook de beperkingen van de gekozen grond goed in ogenschouw te houden. Misschien is dat nog wel de allergrootste les die dit boekje biedt: beargumenteer je eigen uitgangspunten van je denken over onderwijs, problematiseer ze, pas ze aan (indien wenselijk), én hanteer ze tegelijkertijd! Daar kunnen andere (juist ook doorgewinterde) onderwijsdenkers mijns inziens nog wel wat van leren die maar al te vaak lijken te denken de hele waarheid in pacht te hebben!
Wil je met dit boekje aan de slag? Doe dit dan vooral gezamenlijk, start een leesclubje, bespreek het in je team, ga de discussie aan met andere docenten, met studenten. Berding en Dekker zien meer dan andere toch vaak wat solitaire onderwijsfilosofen het belang van de samenhang van losse onderdelen in het onderwijs (niet een les maar een hele cursus, niet 1 docent maar een heel docententeam, niet 1 vak maar vele tegelijkertijd lopende en afgestemde vakken). Het ‘sociaal en cultureel kapitaal’ dat dit geheel steeds vertegenwoordigt willen ze graag benadrukken en waarderen. Hier zie je dat de auteurs de toch ook weer nauwe kaders van de onderwijsfilosofie uiteindelijk zelfs wensen te overschrijden, ze kiezen steeds vaker naast de filosofische concepten ook terminologie van onderwijsprofessionals en beleidsmakers, van sociologen – de blik nóg ruimer, nóg bredere toepassingsmogelijkheid in de praktijk zoekend, om wellicht nog meer mensen betrekken. Adviezen voor in het klaslokaal gaan over in adviezen die vak- en lesoverstijgend zijn en die juist in groter verband moeten worden opgepakt. Het cultureel kapitaal van Bourdieu wordt verbonden aan de kapitalen van Hargreaves en Fullan, gecombineerd met de notie ‘constructive alignment‘ en aangevuld met ‘bezieling’: hier zie je een mengelmoes van denktranten bij elkaar komen die op zeer helder uiteengezette manier uiteindelijk de focus verleggen van het klaslokaal, de docent en de student, naar ’teams’. Iedereen die aan de grotere hogescholen van Nederland werkt die weet dat er veel aandacht is voor de werking en ook zelfsturing van onderwijsteams: juist dit filosofische boekje sluit daar intrinsiek en overtuigend bij aan.
Het individuele of puur filosofische continu overschrijdend schreven Dekker en Berding kortom hét praktische onderwijsfilosofie-boek van vandaag de dag – dat reflecteert, overwegingen geeft, een keuze probeert te maken, een voorlopige maar weloverwogen uitspraak doet, en zichzelf herinnert aan de eigen beperkingen, maar bovenal laat zien dat je met andere onderwijsmensen om je heen ook dit soort filosofische gedachten kan benutten. Stuur daarom meteen even dit boek als tip door aan je collega’s: het is voor iedereen gratis beschikbaar online en met maar 88 pagina’s valt er wel een keer tussendoor tijd voor te maken toch? Dit boekje moet en zal toch door zeer velen in Nederland gelezen worden!