Peter Sloterdijk is een van de grote toonaangevende levende filosofen. Een Duits academisch zwaargewicht. Hij is bekend door diverse van die echter filosofische, geleerde en moeilijk leesbare boeken. Het meest bekend is misschien wel zijn ‘Kritiek van de cynische rede‘, een verdediging of herwaardering van de verlichting. Daarnaast is ook zijn zeer omvangrijke en meer recente ‘Sferen’ trilogie heel invloedrijk, die gaat over allerhande menselijke levenssferen of leefruimten die ons omhullen en die maken wie we zijn. Hieronder staat een boek uit 2009 centraal, in het Nederlands in 2011 verschenen onder de titel ‘Je moet je leven veranderen’. Dit boek gaat meer dan de andere werken van Sloterdijk in op vragen omtrent onderwijs en opvoeding.
Sloterdijk maakt in het boek korte metten met simpele ideeën over school en onderwijs, hij wil geen onderwijskundige discussies of bijvoorbeeld nieuwe leerdoelen voorstellen. Volgens Sloterdijk moet het gaan over iets anders: oefeningen. Sloterdijks boek gaat over oefeningen, en wel het belang daarvan in algemene maatschappelijke zin. Hoe en waarom oefent de mens zich eigenlijk? Je zou kunnen zeggen: om zichzelf te ontstijgen. Om beter te worden. Om verder te komen. En hoewel dat wat vaag is, is dat wel waar het om gaat. Namelijk niet met een heel welbepaald doel. Het gaat kortom over ‘de mens in training’ zelf, de ‘met zichzelf worstelende en om zijn vorm bekommerende mens’. Sloterdijk heeft het ook wel over de mens zijn ‘specialisatie in het oefenende leven’. En dat is niet iets wat je alleen maar voor jezelf doet, het gaat ook over sociaal gedrag, algemene zeden, maatschappelijke gewoontes. Sloterdijk schrijft een ‘oefenantropologie’. Iets wat algemeen menselijk is, wat op alle leeftijden gedaan wordt, en wat van groot algemeen belang is.
“De mens is een wezen dat niet met het leven zoals dat gegeven is genoegen neemt. Hij oefent zich voortdurend om het te veranderen en zichzelf te herscheppen. Hiervoor geeft hij zich over aan rituelen, oefening en training.”
En daar gaat dit boek dan ook geheel over, over het belang van die oefening. Hoe kan je die goed vormgeven? Hoe dien je daar mee om te gaan? Oefenen komt terug in je werk, tijdens het bidden, in je vrije tijd: het is iets wat daarmee of daardoorheen op sommige momenten gebeurt, daar waar de mens zichzelf vormt en stimuleert. Iets wat uit herhaling ontstaat. Het hing vroeger wel samen met spiritualiteit, moraal, ethiek, ascese, maar volgens Sloterdijk is het belangrijk simpelweg bij het ‘oefenen’ te blijven om de ballast van dit soort begrippen te omzeilen. Sloterdijk wil terug naar de meer impliciete oefening die in onder andere religie en sport naar voren komt, om die expliciet te maken en te versterken in het hele leven. Voor Sloterdijk is dit ook een toekomstvisie, of eigenlijk een imperatief: “Zoals de negentiende eeuw cognitief in het teken van de productie stond en de twintigste in dat van de reflexiviteit, zo moet de toekomst in het teken van de exercitie worden gezien”. Terug naar de oefening dus, omwille van de oefening zelf. Het oefenen zelf moeten we opnieuw centraal zetten in het hele leven.
“Het is tijd alle vormen van oefenend leven opnieuw tegen het licht te houden omdat ze nog steeds heilzame energieën kunnen vrijmaken, ook al zijn hun toespitsingen tot metafysische revoluties, waarin ze aanvankelijk ingebed waren, op niets uitgelopen. Oude vormen moeten op hun mogelijkheden tot hergebruik worden getoetst, nieuwe vormen moeten worden bedacht. Er zou een begin moeten worden gemaakt met een nieuwe cyclus van secessies, om mensen opnieuw weg te leiden – zij het niet uit de wereld, maar uit de matheid, de mismoedigheid, de verstoktheid, maar vooral uit de banaliteit, waarvan Isaak Babel zei dat ze de contrarevolutie was.”
Sloterdijk denkt dat we in een postmoderne situatie zitten waarin we niet meer in autoriteiten geloven, niet meer op een uiteindelijke waarheid of ethiek kunnen bouwen, en alsmaar vluchten in afleiding en verstrooiing in wat hij wel de frivoliteitscultuur heeft genoemd. We moeten ‘vluchten van dit vluchtgedrag’. Zoek in je dagelijks leven niet (alleen) gerieflijkheid, aldus Sloterdijk, maar zoek ook inspanning en prestatie. En niet alleen een uurtje per week in de sportschool. Je bent niet ‘ok’ zoals je nu bent, wil Sloterdijk iedereen vertellen. In zijn boek ‘De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd‘ maakte hij al duidelijk dat hij ziet dat iedere mens zichzelf moet uitvinden, dat we niet meer zoals vroeger door een duidelijke afkomst tot een bepaald leven zijn voorbestemd, en dat geen levenspad meer vanaf de geboorte vastligt. In zekere zin zijn wij allemaal bastaards geworden, schepsels zonder duidelijke genealogie. We zijn losgeslagen en de impact op de ecologie bijvoorbeeld maakt duidelijk dat het onhoudbaar is. De media houdt ons in de greep, de marketingverhalen, de producten en diensten waar we dagelijks mee omringd zijn. “De mensheid moet op zoek naar nieuwe methoden om zichzelf te temmen.” Daarom moeten we terug naar de oefening. Een nieuw soort absolute imperatief: Je moet je leven veranderen! Met als autoriteit de wereldwijde crisis, wat het gaat ondertussen helemaal niet goed met de wereld. Dat is de uiteindelijke noodzaak om weer tot de oefening terug te keren.
Terug naar de oefening, om het oefenen zelf, omdat we anders ten onder gaan, binnen de wereld waarin we leven en die onhoudbaar is. Het is een sterk uitgangspunt voor de onderwijsfilosofie.
Maar met Sloterdijk wordt het wel op een bepaalde manier ingekleurd. Hij schrijft volgens eigen zeggen voor een nieuwe elite. Zijn schrijven wordt wel bombastisch en hoogdravend genoemd. Ook in dit boek weet hij zijn ideeën voor het voetlicht te brengen door te verwijzen naar diverse denkers als Plessner, Spengler, Comenius of Hubbart (van de scientology kerk) en De Coubertin (van de Olympische spelen). Hij refereert daarnaast ook aan Heideggers werk, Wittgensteins taalspelen, Bourdieu’s begrip habitus, naast dat Foucaults werk in het hele boek een belangrijke plaats inneemt. Maar verder zijn er ook nog een veelheid aan figuren: Unthan (violist zonder armen), Hugo Ball (van dada), Kafka (schrijver), Cioran (filosoof en essayist), Seneca (uit het oude Rome). En nog meer, teveel om hier allemaal te bespreken. Op de achtergrond komen steeds weer grote wereldthema’s langs als de opkomst van de NSDAP, Stalins politiek, of de invloed van het Boeddhisme. Bij dat alles is het toch vooral Nietzsche die als het uitgangspunt voor dit boek, en misschien wel als basis van het hele denken van Sloterdijk kan worden beschouwd. Nietzsches beeld van de koorddanser heeft alleen al enorm veel van de hierboven beschreven gedachten in zich (training, ascese, verheffing, onwaarschijnlijkheid) en heeft ook al het wat controversiële of rebelse, maar tegelijk ook conservatieve en elitaire in zich waar ook Sloterdijk naar op zoek is. Sloterdijk ziet toch ook als Nietzsche een essentiële rol voor wat hij de ‘hoogcultuur’ noemt. Het boek opent verder ook niet voor niets met een gedicht van Rilke dat ging over een beeld van Rodin. Deze opening is veelzeggend. Het zijn de klassieken die uiteindelijk voor Sloterdijk toch het uitgangspunt blijven. Het is voor Sloterdijk dus geen vrijblijvend opnieuw uitvinden van de oefening maar hij stuurt het wel degelijk graag richting een klassieke, antieke, en vooral ook elitaire oefening-cultuur. Dat lijkt essentieel om te begrijpen waar Sloterdijk op uit is en om niet te denken dat het een hele open, haast neutraal pleidooi is voor allerlei soort oefening. Zeker niet.
Een dergelijke inkleuring van het gewenste soort oefening is iets wat Sloterdijk eigenlijk niet echt onderbouwt. Het lijkt meer impliciet, suggestief. Sloterdijk legt zo een specifieke opvatting in zijn werk, zonder dat heel expliciet te benoemen. Dat is iets wat hij vaker doet, daarom is hij in politieke zin ook wel op meerdere manieren begrepen door critici. Meermaals zijn daarnaast uitspraken van hem ‘neoliberaal’, ‘anti-feministisch’ of ‘fascistisch’ (aldus Habermas) genoemd, maar omdat het altijd nogal abstract en vanuit verwijzingen is opgebouwd blijft het lastig Sloterdijk daarop vast te pinnen. Laten we het maar houden op hoe Haegens hem in De Groene karakteriseerde: ‘een linkse rechtse elitaire sociaal-democratische liberaal’. Met meer controversiële uitspraken lijkt hij bewust een kat en muis spel mee te spelen. Sloterdijk schetst grote filosofische vergezichten, impliceert veel, maar blijft tegelijkertijd abstract en comfortabel academisch gezeteld. Hij wordt daarmee dan ook veel besproken, hij krijgt aandacht, en hij wordt voor veel geld ingehuurd als spreker. Hier heeft hij misschien ook juist zijn bekendheid aan te danken.
In een poging een voorbeeld te geven van oefeningen die hij graag ziet, komt Sloterdijk uiteindelijk bij klassiek aandoende discipline en verticaliteit van de atletiek en acrobatiek, met lichamen die zich tot in het extreme hebben weten te perfectioneren. En daarbij richt hij zich vooral tot degenen die bij deze training helpen. In Nederland ligt dat misschien wat gevoelig, gezien de onthullingen over trainers in de turnsport, maar voor Sloterdijk zit in deze sportbeoefening een bepaald ideaal van strengheid en klassieke zelfverbetering en haast oneindige beoefening om beter te worden. Natuurlijk moet men wegblijven van doping: het vuur van de overdrijving moet brandend worden gehouden in de mensen zelf. Nu is Sloterdijk zelf nou niet bepaald de meest atletische of acrobatische figuur. Eerder het tegenovergestelde. Maar daar weet Sloterdijk goed mee weg te komen, hij ziet zichzelf als raadgever. Raadgever van mensen die tot een kleine club behoren die de door hem besproken oefening willen uitdragen. Sloterdijk noemt hen trainers. Dat soort trainers hebben we nodig. Maar dan dus ook voor allerlei andere disciplines en in andere domeinen van het leven. En daar wordt het voor de gemiddelde docent misschien nog het meest interessant: dat betekent iets anders dan wat er normaal in het klaslokalen en schoolgebouwen gebeurd.
Volgens Sloterdijk wordt de mensheid namelijk al 2500 jaar lastiggevallen door leraren. Leraren sturen niet aan op het doorbreken van de voor de vroege filosofen/pedagogen zo belangrijke weerstand en gewoonten. Leraren werden steeds meer gericht op ’taken die haar praktijk overstijgen – ofwel het klaarstomen van de leerlingen voor beroepen en ambten, ofwel op een bovenschoolse volkomenheid: persoonlijkheidsvorming, verlichting, filosofenheerschappij – of hoe de scholen in het wilde weg ook mogen heten’. En vervolgens werden de scholen steeds meer een kamp waarbuiten niets echts meer zou bestaan, het gaat alleen maar om verdere (illusoire) distinctie-voordelen binnen de instituten, schrijft Sloterdijk. Sloterdijk spreekt van de erosie van de school. Noch burgers noch persoonlijkheden worden voortgebracht. Iedereen is tegenwoordig maar een leerling in een soort al-opvoeding. Opvoeden moet weer gaan om ‘hervormen’ net als in Plato’s allegorie van de grot waaruit men treed, een subversie ook van de bestaande orde. En daarop is de trainer gericht. Sloterdijk bespreekt tien mogelijke vormen waarin de trainer nog een zekere plaats heeft vandaag de dag: de goeroe, de boeddhistische meester, de apostel, de filosoof, de sofist, de ‘profane trainer’ (atleten-trainer), de ambachtsmeester, en als laatste drie, misschien ook nog wel maar in mindere mate, de professoren, huidige leraren en schrijvers. Gelukkig, de leraren worden dus niet helemaal aan de kant gezet. Maar bij deze laatste drie is er sprake van een onderwijsbevoegdheid, wat hun positie volgens Sloterdijk eerder zwakker maakt dan sterker. De bevoegde docent moet zijn dagelijkse werk dus wel heroverwegen en wat anders insteken om meer trainer te zijn, en om meer de oefening en het belang daarvan centraal te zetten. Wees meer als een trainer, als een ‘gids naar de onwaarschijnlijkheid’, zo bepleit Sloterdijk. Al blijft het vooralsnog een open vraag hoe dat er in de onderwijspraktijk of daarbuiten precies uit moet komen te zien. Waarschijnlijk, zo zou je met Sloterdijk moeten concluderen, is dat nu juist iets wat we moeten gaan beoefenen.
Pingback: Bernard Stiegler – Taking care of the youth and the generations | onderwijs filosofie
Pingback: Toske Andreoli – De mooiste tijd van je leven? | onderwijs filosofie
Boeiende lezing van de teksten van Sloterdijk, maar kunnen de storende -dt en spellingsfouten alstublieft uit de tekst worden gehaald?
Boeiend en belangwekkend vind ik deze weergave van Sloterdijjk’s gedachtengoed m.b.t. (de functie van) onderwijs.
Bovendien, ook zeer relevant in het kader van de aanpak van de vele psycho-sociale vraagstukken, w.o. de mondiale ecologische crisis, waarmee samenlevingen te kampen hebben in ons huidig tijdperk.