Zo op het eerste gezicht is dit een eenvoudig, helder en neutraal boekje voor docenten en ander opvoeders om wat meer te weten van belangrijke, invloedrijke vakgenoten uit vervolgen tijden. Het boekje gaat over zeven belangrijke ‘pedagogen’ – wat hier zoiets is als mensen die enigszins invloedrijk over opvoeding en opgroeien van kinderen hebben geschreven. Kwamen in het eerste deel nog Plato, Augustinus, Herbart, Newman, Van Koetsveld en Bavinck aan bod, dit keer zijn Erasmus, Comenius, Koelman, Francke, Rousseau, Pestalozzi en Waterink aan de beurt. Prima natuurlijk ‘om met hen kennis te maken en bewust om te leren gaan met de pedagogische traditie’. De schrijfwijze is toegankelijk, citaten bieden nog wat extra aanknopingspunten en ook de contextuele en historische inbedding zijn per persoon kort toegelicht. Al met al in een leesbaar formaat, kant en klaar gepresenteerd met eenvoudige opmaak zoals u die kent van andere veel op hogescholen circulerende boekjes. Het is eigenlijk in zijn geheel precies wat je van een dergelijk boekje mag verwachten. Daarbij getuigt het van de goede bedoelingen van de redacteuren en weten de schrijvers inhoudelijk het materiaal kernachtig en beknopt te beschrijven. Ondanks dit alles heb ik een paar bedenkingen.
1. Vruchtbare grond? Rijping?
Door dit boekje heen spreekt een idee van een rijke culturele traditie (als voedzame grond) waar we dankbaar gebruik van moeten maken (om prachtig te groeien). Zo staat in het woord vooraf: ‘als we al verder gekomen zijn dan onze voorgangers, is dat toch alleen dankzij datgene wat die voorgangers ons aanreikten‘. Op de flap wordt geschreven dat dit boek zal zorgen voor een ‘wortelen in de traditie’ en het worden van een ‘gerijpte leraar’. Deze worteling en rijping roepen bij mij wezenlijke vragen op. Niet enkel vanwege de keuze voor een specifieke metafoor waarin de rijke aarde waarin we onze wortels moeten vertakken zorgen voor de zoetste vruchten tijdens het leven, maar vooral ook vanwege de belegenheid van een dergelijk denken: in deze hoek denk ik ook de verklaring te moeten zoeken voor de titel ‘vitale idealen’ die dan vooral wijst op een levensbeschouwelijke, heilzame, diepgeworteld optimisme om van daaruit visievol en aandachtsrijk te werken. Zelf wordt ik dan recalcitrant, waar vanuit ik zelfs zou willen stellen: liever iets anders dan deze voorbeeldige praktijken! Laten we vooral eens experimenteren met hele andere gronden en misschien eens onderzoeken of de vruchten wel zo zoet zijn als we denken. Ik zou zelf willen opteren voor een insteek gericht op conceptuele hedendaagse belang van kritische ideeën en nastrevenswaardige of inspirerende denkbeelden – maar dit is ijdele hoop in dit boekje. Ik denk dat dit zelfs conflicteert met de genoemde citaten, die de ondertoon die ik in dit boekje proef duidelijk verwoorden. Wat mij betreft mag de ploeg die zogenaamde vruchtbare grond wel eens flink van nieuwe lucht voorzien zodat het hedendaagse denken niet blijft steken in de al zo vaak verbouwde pedagogische akkergronden.
2. Afwijzen op grond van de Bijbel?
Waarschijnlijk heeft u zelf ook bij de namen een paar keer gedacht: waarom zouden ze deze hebben gekozen? Het staat vast dat er een hele andere keuze gemaakt had kunnen worden, en de rode draad die door deze keuzes heen loopt is een levensovertuiging, die dan ook expliciet binnen de beroepspraktijken in de reeks van deze boekjes wordt gethematiseerd. Niet verwonderlijk onder de regie van een lector ‘Christelijk Leraarschap’ overigens, maar in dit boekje drukt het een duidelijke stempel. Ik heb zelf de neiging om een dergelijke boekje te lezen om de inhoud, of zoals ze zelf schrijven ‘om het denkduwtje in de rug’, al dan niet binnen een specifiek kader van een bepaalde levensovertuiging. Waar in het eerste deel toch vooral Plato, Augustinus en Herbart moeten worden genoemd als dit soort ‘denkers’, houden we in dit tweede deel eigenlijk alleen Erasmus over. De rest profileert zich op wel heel magere deelonderwerpen en zijn ondanks hun invloed toch vooral binnen een vooraleerst Christelijk perspectief nog relevant en niet vanwege hun op pedagogiek gerichte denkkracht. Rousseau verdient hier een aparte vermelding. Ondanks zijn ontegenzeggelijk rijke denken over opvoeding en onderwijs wordt hij in dit boekje zeer zwak voor het voetlicht gebracht. Gelukkig staan er een paar verwijzingen in die nog een beetje laten zien wie zich later heeft beroepen op inzichten van hem, maar als de vraag of docenten ook in positieve zin wat van Rousseau kunnen leren wordt geschreven: ‘ik meen deze vraag bevestigend te kunnen beantwoorden’ dan denk ik dat een ‘ja-uiteraard-natuurlijk-zeker-wel!!!’ meer op zijn plaats is. Daar mag een conclusie van de schrijver ‘dat wij Rousseau’s optimistische mensvisie op grond van de Bijbel afwijzen’ echt geen gewicht in de schaal leggen. Blijkbaar is dit echter wel een belangrijke factor in het bepalen van de waarde van het denken. Mijn neiging is om de denkkracht te laten prevaleren, ondanks dat – of juist wanneer – daarmee misschien een specifieke levensbeschouwelijk mensvisie wordt uitgedaagd. Ik zou dan echter ook voor heel andere pedagogisch denkers kiezen en voor een radicaal andere schrijfwijze en inhoudelijke indeling – en daarmee ook verantwoording van de besprekingen -kiezen. Nu is de denkkracht geen leidend principe bij de verwezenlijking van het boekje, eerder een neveneffect.
3. “Geef aan waarom dit belangrijk is”?
Als laatste zijn de reflectievragen aan het eind van elk hoofdstuk zo geconstrueerd dat ik er vaak hardop van ging lachen. Allereerst vind ik het idee van reflectievragen al wel erg gekunsteld als je een interessant boekje maakt waarin je probeert op alle manieren uiteen te zetten wat belangrijke personen hebben geschreven over de pedagogische beroepspraktijk: blijkbaar geeft de tekst nog niet genoeg aanleiding voor een persoonlijk bespiegeling, maar moet dit zogenaamd expliciet worden gemaakt in vijf vragen aan het eind. De vragen zijn soms gesloten (een ja of nee voldoet) of erg sturend, de vragen lopen niet, en zijn lang niet voor iedereen toepasbaar op zijn eigen praktijk. Heel opmerkelijk is bijvoorbeeld een vraag als “Welk Godsbeeld kunnen de leerlingen uit jouw gebed en uit andere elementen van jouw omgang met leerlingen afleiden?” of “Onderwijs is volgens Erasmus meer dan kennisoverdracht. Het is ook inwijden in de cultuur. Bedenk voor jouw vak een voorbeeld hierbij en geef ook aan waarom jij dit belangrijk vindt?”. Langzaam maar zeker bekruipt mij het gevoel niet serieus te worden genomen als lezer – alsof deze vragen echt helemaal niet voor mij bedoeld zijn en/of slechts voor de vorm proberen een activering van de lesstof te bewerkstelligen. Sterker nog, het lijkt enkel wel gericht op welwillende beginnende ‘docentjes’ die nog erg zoekend zijn hoe ze hun geloofsovertuiging en lespraktijk mooi kunnen verweven – en dan nog denk ik dat de reflectievragen ‘concreet’ weinig zoden aan de dijk zullen zetten. Misschien zijn de reflectievragen aan mij persoonlijk niet besteedt, maar in bredere zin is het voor mij onbegrijpelijk dat juist bij een boekje over pedagogiek, opvoeding en onderwijs zoiets als de vertaling naar de praktijk van het diverse lezerspubliek zo ontzetten slecht uit de verf komt. Of moet ik mezelf gewoon niet tot het beoogde lezerspubliek rekenen?
De drie bovenstaande kritische kanttekeningen kunnen misschien worden teniet gedaan als inhoudelijke details in de uitwerking, formulering of woordkeuzes – maar ze kunnen ook tezamen worden gelezen als een radicale weerstand tegen datgene wat het boek als geheel ons zegt. Ik laat het graag aan u zelf over. Al met al geeft het boekje mij in ieder geval uiteindelijk op meta-niveau stof tot nadenken. Is dit boekje werkelijk de manier waarop we het denken over de onderwijspraktijk willen vormgeven? Juist aangezien de samenstellers dit boekje daadwerkelijk voor de lerarenopleiding gaan inzetten. Deze vraag laat ik open, er valt hier nog veel over te schrijven.
Laten we de oproep van Pestalozzi – die wat mij betreft apart in een boekje als pedagoog aan bod had kunnen komen omdat hij het meest van alle van belang is voor de pedagogiek op zich – als afsluiting ook op dit boekje ‘vitale idealen’ toepassen. Hij schreef dat het met zorg omgaan met het gevoel van de mens die men wil voorlichten, leren of begeleiden, altijd het fundament is voor alles wat men met die mens bereiken wil. Dit boekje spreekt helaas nauwelijks tot mijn gevoel, behalve in het laatste hoofdstuk. Daar, in het laatste hoofdstuk, zorgt een soort briefwisseling voor een ontdekking van mogelijke hedendaagse antwoorden of tegenwoordige parallellen, zie je dat de reflectievragen verdwijnen, de levensbeschouwing niet domineert in de denkrichtingen, en dat de toon veel luchtiger wordt. Juist daar ontstaan leuke gedachten die uitmonden in onder andere een oproep tot ‘gedoseerde en beleefde eigenwijsheid’. Hier voel ik me aangesproken. Dus al met al zeker geen negatieve recensie, maar een recensie die hopelijk juist blijk geeft van dergelijke gedoseerde en beleefde eigenwijsheid en (zoals Pestalozzi het wil) ‘in waarheid en liefde’ een persoonlijke aantekening geeft bij de bladzijden van ‘vitale idealen, voorbeeldige praktijken II’. Een eigenwijze omgang met dit boekje is wat ik iedereen dan ook wil aanraden!
Dit is het tweede deel van ‘Vitale idealen’ dat is uitgegeven bij Motief (Amsterdam). Woensdag 29 oktober 2014 vond de presentatie plaats van dit boekje, dat voluit getiteld is “Vitale idealen, voorbeeldige praktijken II”. Voor de geïnteresseerde lezer is uiteraard ook het eerste deel aan te raden, hierover is een aardig vraaggesprek gepubliceerd met de samenstellers.
Pingback: Francisco Ferrer – The origin and ideals of the Modern School | onderwijs filosofie