Zowel over opvoeding, school, jeugd als over onderwijs heeft Nietzsche voldoende te zeggen in dit boek, zonder dat dit natuurlijk de grootste rode draad vormt. Dit boek bestaat uit: “kort proza dat vlijmscherp fileert en altijd uitdaagt om te denken. Het feit dat de stukjes zo kort en leesbaar zijn (soms nauwelijks drie zinnen), maakt dit één van de meest toegankelijke Nietzsche-boeken. De stukjes verwijzen af en toe naar elkaar en hier en daar valt er wat herhaling op. Maar de grote waarde van het boek zit zonder discussie in zijn tijdloosheid. Al méér dan een eeuw oud, maar veel hedendaagse discussies over objectiviteit, de waarde van religie, democratie en de wijsheid van de massa zie je er naadloos in terugkeren. Elke filosoof uit de 20e eeuw heeft antwoorden moeten zoeken op de vragen die in dit boek kristalhelder gesteld worden. Gratis en voor niks krijg je er nog wat diepmenselijke en scherpzinnige analyses bij. Bref: een steengoed boek dat een plaats in je boekenkast verdient.” (Cutting Edge)
We nemen aan dat een samenvatting van het werk van Nietzsche of een overzicht van alle onderwerpen die in dit boek aan bod komen desgewenst zelf worden nagegaan. De onderstaande quotes zijn een op onderwijs betrekking hebbende selectie uit de Nederlandse vertaling van Mensliches, Allzumensliches, een werk dat Nietzsche schreef tussen 1878 – 1880, een periode waarin hij zich afkeerde tegen alles wat riekt naar metafysica, kunst en religie.
De leraar in het tijdperk van de boeken. – Door het feit dat de zelfopvoeding en verbroederingsopvoeding algemener worden, moet de leraar in zijn thans gebruikelijke vorm welhaast overbodig worden. Leergierige vrienden, die zich tezamen een kennis willen eigen maken, vinden in onze tijd van boeken een kortere en meer natuurlijke weg dan de ‘school’ en de ‘leraren’. [180]
Er zijn geen opvoeders. – Alleen over de zelfopvoeding zou men als denker moeten redeneren. Het opvoeden van de jeugd door anderen is ofwel een experiment, op een nog ongekend, onkenbaar mens uitgevoerd, of een principiele nivellering, om het nieuwe wezen, wat dat ook voor wezen is, aan de heersende gewoonten en zeden aan te passen: in beide gevallen dus iets wat de denker onwaardig is, het werk van ouders en leraren, die een vermetel en eerlijk man nos ennemis naturels heeft genoemd. – Op een dag, als men, naar het oordeel van de wereld, al lang opgevoed is, ontdekt men zichzelf: daar begint de taak van de denker; nu is het tijd om zijn hulp in te roepen – niet als een opvoeder, maar als een zelfstandig opgevoede, die over ervaring beschikt. [267]
De leraar als noodzakelijk kwaad. – Zo weinig mogelijk personen tussen de productieve geesten en de hongerende receptieve geesten! Want de tussenpersonen vervalsen bijna onwillekeurig het voedsel dat zij verstrekken: en verder willen zij als loon voor hun bemiddeling te veel voor zichzelf hebben, wat dus aan de oorspronkelijke, productieve geesten wordt onttrokken: belangstelling, bewondering, tijd, geld en zo meer. – Dus: men moet de leraar altijd als een noodzakelijk kwaad beschouwen, net als een koopman: een kwaad, dat men zo klein mogelijk moet maken! – Als het waar is dat de ellendige omstandigheden in het Duitsland van tegenwoordig vooral hieruit voortvloeien, dat er veel te veel mensen van de handel leven, en goed willen leven (dus tegenover de producent de prijs zoveel mgelijke willen drukken, en voor de consument zo hoog mogelijk willen opdrijven en profijt willen trekken van het maximale nadeel voor beide partijen): dan kan men in de overvloed aan leraren zonder meer een hoofdoorzaak van de geestelijke noodtoestand zien: door hun toedoen wordt er zo weinig en slecht geleerd. [282]
De rede op school. – De school heeft geen belangrijker taak dan het onderwijzen van streng denken, voorzichtig oordelen, consequent redeneren; daarom moet zij van alle dingen afzien die niet geschikt zijn voor deze operaties, bijvoorbeeld de godsdienst. Zij kan er immers op rekenen dat menselijke duisterheid, gewenning en behoefte later toch weer de boog van het al te straffe denken zullen ontspannen. Maar zolang haar invloed reikt moet zij het voor de mens essentiele en onderscheidende afdwingen: ‘rde en wetenschap, des mensen allerhoogste kracht’ – zoals Goethe althans oordeelt. – De grote natuuronderzoeker Von Baer ziet de superioriteit van de Europeanen vergeleken bij de Aziaten in het op school geoefende vermogen, redenen te kunnen aangeven voor wat zij geloven, iets waar toe de laatsten volstekt niet in staat zijn. Europa heeft de school doorlopen van het consequente en kritische denken, Azie weet nog steeds niet tussen waarheid en verdichtsel te onderscheiden en is zich er nog steeds niet van bewust of zijn overtuigingen nu uit eigen waarneming en ordelijk denken of uit fantasieen voortkomen. – Door de rede op school is Europa Europa geworden: in de Middeleeuwen was het op weg weer een stuk en aanhangsel van Azie te worden, – dus de wetenschappelijke geest, die het aan de Grieken te danken had, te verliezen. [265]
Onderwijs. – Het onderwijs zal in grote staten altijd hoogstens middelmatig zijn, om dezelfde reden als waarom er in grote keukens in het gunstigste geval middelmatig gekookt wordt. [467]
Pingback: T. Tak – Moderne opvoeding: ‘een slecht zittend jasje’ | onderwijs filosofie