“De ideale universiteit? Oei. Ehhhh. Levendig? Ehm. Met veel verschillende gemeenschappen waar interacties mogelijk zijn. Een universiteit die niet een rigide infrastructuur biedt, maar flexibel is om verschillende soorten wetenschappen en verschillende soorten onderwijs en verschillende soorten van ‘samen dit runnen’ te bieden. Dus een universiteit die als een soort van organisme is; die de mogelijkheid heeft om mee te bewegen, en die verschillende gemeenschappen kan faciliteren en daar ruimte voor kan bieden.” Amade M’charek vat haar visie op de ideale universiteit samen aan het eind van deze aflevering van Tegenlicht.
Volgens haar is de Uva vrij ‘anarchistisch’ en is er veel mogelijk ‘aan de basis’, dus hopeloos is het niet bij die universiteit maar die universiteit zal wel ontzettende buigbaar, flexibel en organisch moeten worden om toekomstbestendig te worden.
In Leuven lijkt de oproep tot buigbaarheid en flexibiliteit nog explicieter als Torfs stelt dat de kracht van zijn universiteit hem juist zit in het benutten van een soort ongrijpbaarheid, het ‘niet te vatten zijn voor andere maatschappelijke spelers’. Die onbepaaldheid, flexibiliteit, maar ook onbeslistheid ziet hij als iets unieks: juist dat kenmerkt als het goed is de universiteit volgens Torfs. De flexibiliteit is gericht op het denken, de universiteit moet een plek zijn waar, juist ook gericht op de lange termijn, wordt gedacht. Dat maakt misschien wel een slimme, toekomstbestendige universiteit: de enige manier om alles en iedereen te vriend te houden is een hyperflexibele universiteit waar (en daar kan toch niemand op tegen zijn) denken centraal staat.
Tot zover grofweg de boodschap van deze aflevering van tegenlicht.
Helaas nauwelijks een kritisch woord over de vergaande flexibilisering in de ‘nieuwe slimme universiteit’ die hier wordt voorgesteld. Terwijl er al jarenlang wel degelijk al veel kritiek is te vinden. Bijvoorbeeld geinspireerd op het werk van Deleuze die benadrukt dat het aanpassen aan nieuwe situaties, nieuwe ‘uitdagingen’ gepaard gaat met een voortdurende controle. Een open ontwikkeling (van de student) moet namelijk op elk moment zichtbaar kunnen worden gemaakt. Het onderwijs speelt hier een belangrijke, fnuikende rol door zijn controle juist op de persoonlijke ontwikkeling en zijn directe impact op het (ook na het academische leven) dagelijks ‘up-to-date’ blijven en te flexibiliseren. Maar willen we wel een hele flexibele maar daarmee ook precaire en misschien onstabiele leer- en werksituatie? Waarom wordt nergens duidelijk wát of wíe er nu precies flexibel zou moeten zijn?
Een documentaire kan in sommige gevallen door middel van beeld en verhaal complexe materie verduidelijken of een nieuwe toekomst zichtbaar maken, en Tegenlicht maakt deze complexe notie van flexibilisering en precarisering wel zichtbaar. Het is visueel sterk, met goed uitgedachte beeldvorming en enscenering en montage, alles waar Tegenlicht ook wel om bekend staat. Maar het lijkt door de kleurrijke en positieve toon ook haast een soort ophemelen van die flexibilisering. En het blijft vaag en anekdotisch qua inhoud.
Natuurlijk is een ‘gekozen rector’ misschien wenselijk, die een tactiek van ‘dicht bij de studenten’ hanteert. Uiteraard zijn gemixte studierichtingen en de behulp van geïnstitutionaliseerde ‘diversity management’ wenselijk voor universiteiten. En is het belangrijk om te beseffen dat MOOCs de universiteit niet kunnen vervangen, niet emanciperen en allereerst publiciteit opleveren. Samenvattend: slimmer worden die universiteiten zeker wel, dat laat Tegenlicht wel zien. Maar ook wat oppervlakkig. Jammer dat de Tegenlichters kortom de lijn lijken door te zetten die ze in eerdere afleveringen hebben ingezet: kiezen voor het roemruchte kantelen van onder andere Rotmans, leuke en mediagenieke voorbeeldjes uit het voortgezet onderwijs waar zogenaamd de onderwijzer aan de macht is, en een focus op het ‘slimme’ wat volgens hen eerder net zo goed op overheden van toepassing kon zijn.
Slimmer betekent dus vooral: leuker, inspirerender, vernieuwend, upskilling, verrijking, 21st century, interdisciplinair, ‘challenges’, effectiever, creatiever, plezanter, en nog veel meer van dat soort bla bla bla. We weten het zo langzamerhand toch wel? Je begint te twijfelen of Tegenlicht niet in hetzelfde schuitje zit als de universiteit zelf: net zo ongrijpbaar en gelovend in de toekomst die ze zelf proberen te ‘framen’ – flexibel, internationaal, nadenkend, onderzoekend. Het zijn allemaal modewoorden. Iets werkelijk aan die trend toevoegen of hier afstand van nemen lukt niet of nauwelijks, het kleurrijk in beeld brengen is de enige troef.
Inhoudelijk is er gelukkig wel degelijk al veel zinnigers gezegd over mogelijk nieuwe universiteiten, dus we kunnen ergens anders terecht om hier wél over door te denken. Een goede recente weergave hiervan is te vinden in de tweede Krisis van 2015 (die nog veel directer dan deze Tegenlicht voortkwam uit die maagdenhuisbezetting). Juist in die uitgave van deze Krisis werd al gewezen op de mist van de neoliberale universiteit en hoe die slimmigheidjes eerder een verfijning van het neoliberale denken betekent dan de ontwikkeling van een alternatief. Tegelijk werden hierin de eisen van de UoC ook meteen wat genuanceerder uitgewerkt en bleek de ambivalentie omtrent Bildung en democratisering. Als laatste, niet onbelangrijk, blijkt in deze Krisis vooral hoe een werkelijk alternatief eruit zou kunnen komen te zien. Een theorie die herkend en gepraktiseerd werd tijdens de bezetting zelf, en die ook een meer volwaardig alternatief zou kunnen vormen voor de universiteit als geheel: met als foces een demonstratieve en performatieve maatschappelijke rol van de nieuwe universiteit.
Ook zouden de kritische gesprekken van De Omslag kunnen worden gevolgd die zich bezinnen op verschillende aspecten van een universiteit, of kon in 2009 al het ‘wijsgerig perspectief’ nr. 4 worden gelezen dat ging over de publieke rol van de universiteit. Op beide plekken is terecht aandacht geschonken aan het werk van Simons en Masschelein. Juist in Leuven (dus bij Torfs die in Tegenlicht aan het woord komt) doen Masschelein en Simons al jarenlang onderzoek naar opvattingen als school, vrije tijd, leren, onderwijs en onderzoek, bijvoorbeeld in relatie tot autonomie en economische opvattingen van de universiteit. Liever hen aan het woord gezien in Tegenlicht dan de rector, die zelf toegeeft dat hij vooral droomt van wat door Simons is omschreven als experimenteel (in tegenstelling tot een productieve universiteit) maar dit desondanks in zijn beleidsvoorstellen niet tot uitgangspunt neemt. In de sterk (vooral ook filosofisch) onderbouwde stukken van Simons en Masschelein weten zij onderwijs en onderzoek te verwoorden als een soort vakantie, een vacant zijn, iets op tafel leggen dat radicaal open is. “Deze ‘vakantie’ wordt gemaakt. Ze wordt tot stand gebracht door esthetische (materiële) arrangementen en concrete praktijken (oefeningen). … Het is deze vakantie die autonomie realiseert, autonomie is geen eigenschap van een individu, maar de karakteristiek van een plek.” Tijdens die vakantie zal er gestudeerd worden, studie plaatsvinden. Masschelein roept op tot studium in plaats van Bildung: “Het lijkt me daarbij van levensbelang voor de toekomst van de universiteiten dat men zich verzet tegen de sluipende transformatie van het Europese onderwijsbeleid in een leerbeleid dat onderwijs wil sturen vanuit vooraf te bepalen leeruitkomsten. … Men moet zich niet langer richten op Bildung, vertaald in competenties die als uitkomsten worden vooropgesteld, en zeker niet op het inrichten van gepersonaliseerde leertrajecten en snelle vorming, maar op de vraag naar vormen van collectieve en publieke studie.” In de eerder gekozen bewoordingen: geen flexibilisering en controle, maar open studieruimtes. En dat zijn niet de oranje hokjes uit Tegenlicht waar studenten in stilte kunnen werken: juist niet!
Net óver de grens van het binnen de huidige universiteit geaccepteerde (en dus pas echt interessante) is een zelfde oproep tot studie te vinden bij Harney en Moten, en juist in relatie tot het onderwerp emancipatie en diversiteit. Let wel, de door hen beschreven ‘studie’ is geen onderbreking van het gerotzooi in de klaslokaal voordat het college begint, het is niet het in de boeken duiken of het internet afstruinen, het is ook helemaal geen stiltewerkplek. Hier wordt nog radicaler gezocht naar het ongeregelde, het vrije zoeken. Ze zien in studie een productieve voortzetting van wat mensen juist in diverse gemeenschappen doet om maatschappelijke, institutionele, sociale of neoliberale obstakels te vermijden.
“Met andere mensen samen gaan zitten en hebben over wat er van belang is om te doen, buiten de sociale rollen en geïnstitutionaliseerde patronen om. Het is geen vlucht naar een ander klimaat, een andere omgeving, een andere structuur, het is een in beweging blijven dat je doet omdat je hebt geleerd dat organisaties vooral obstakels zijn om jezelf daadwerkelijk te organiseren.”
Hier valt te lezen hoe werkelijke studie en diversiteit zich altijd moet onttrekken aan institutionalisering en in een universiteit enkel ondergronds moet uitbouwen. Eerder dus als ondermijning van de universiteit zoals we dat kennen, en als het wel in de universiteit zoals we dat kennen moet worden gerealiseerd dan betekent dat een radicale breuk met de bestaande orde en structuren – geen flexibilisering hiervan.
En dat maakt misschien ook zichtbaar waar in deze Tegenlicht even kort iets spannends voorbij flitst maar wat niet uitgelicht wordt: namelijk daar waar mensen en initiatieven ten opzicht van de universiteit wat ondergronds, niet overal even zichtbaar, maar met veel resultaten werken aan onderzoekstrajecten, misschien zonder van tevoren strak gedefinieerd doel, of zonder expliciete publicatiewens, en in ieder geval zonder de bestaande structuren te willen verbeteren of slimmer te willen maken. Juist in de periferie van de universiteit, in de marge, op plekken en tijden die niet (geheel) vallen binnen de gangbare indeling hiervan. Je ziet het wellicht in de ogen van mensen die niet aan het woord komen maar die daadwerkelijk de protesten initieerden en de bijeenkomsten in het maagdenhuis organiseerden. Bij de demonstranten die buiten bij de Uva stonden en onderling nieuwe plannen maakten voor verdere acties en experimenten. Ze willen laten zien dat er andere praktijken mogelijk zijn. Dat er anders kan worden nagedacht over wat een universiteit betekent. Dat het mogelijk is ertussen te komen en een ander geluid te laten horen. Tegenlicht komt echter niet verder dan een overigens tof Europees onderzoeksproject genaamd ‘forensic architecture’ die weliswaar kritische journalistiek bedrijft en daadwerkelijk een andere praktijk wil laten zien, maar die gewoon een interessante positie kan en moet innemen ten opzichte van de universiteit met behulp van apart financiering door fondsen. Daarmee wekken ze ten onrechte het idee dat dit enkel in gefinancierde projecten, met een paar al daarvoor excellent opgeleide en technisch flink ge-skill-de studenten mogelijk is. Dit soort projecten gebeuren echter op allerlei verschillende plekken, met allerlei omvang, en zelfs of juist in collectieven dwars door allerlei universiteiten en hogescholen heen. En pas dan – dus juist niet vanuit een lucratieve, te vermarkten, profilerende en multidisciplinair oogpunt – kan iets dergelijks werken als een alternatief, demonstratief, performatieve praktijk, als ‘studie’. Iets wat zich om de bovenstaande redenen hoogstwaarschijnlijk onttrekt aan de beeldvorming van Tegenlicht, maar wat in mijn ogen wel kan wijzen naar een universiteit voorbij het slimme.
Let wel: een werkelijke vernieuwing van de universiteit is altijd logischerwijs een bedreiging voor de bestaande universiteit. Deze Tegenlicht-aflevering geeft vooral een verbeelding van het toekomstbeeld waar we juist níet naar toe willen maar wat slechts het universiteitsperspectief is op de toekomst van de universiteit: dit is hoe de universiteit zich tot een slimme universiteit wil ontwikkelen. Het instituut universiteit is hier eenzijdig aan het woord. Het sluit aan bij de huidige wereld van mediagenieke en oppervlakkige populaire meningsvorming zien in spektakeldiscussies, Europese projecten, academische debatten en stemmingmakende opiniestukken.
Bij de Tegenlicht meet-ups is het misschien mogelijk om de geesten te scherpen die zich niet vereenzelvigen met het instituut universiteit, door en voor mensen die zich kritisch tonen ten opzichte van die ambivalente en flexibele universiteit?
Voor het terugkijken van de meetup in Amsterdam, zie https://dezwijger.nl/programma/de-slimme-universiteit
Meteen aan het begin werd de maker van deze Tegenlicht gelukkig de vraag gesteld naar de gehanteerde taal (innovatie, vernieuwing) en hoe daar in veel gevallen een neoliberaal denken mee wordt gecamoufleerd. Ondanks dat dit een ‘interessante opmerking’ was, werd er geen ruimte gevonden om hier expliciet op in te gaan en bleek duidelijk dat een (aanzienlijk) deel van de sprekers bleven redeneren vanuit juist deze verkapte neoliberale uitgangspunten. Uiteraard met als sterk tegenwicht de krachtige stellingname tégen diversiteit maar voor dekolonialisering door Van de Ploeg van University of Colour (rond 1:30) en de verschillende deelnemers die tijdens de meetups het gangbare denken over de toekomst van de universiteit hebben willen doorbreken.
Pingback: Tim Ivison & Tom Vandeputte – Contestations | onderwijs filosofie
Pingback: Joost de Bloois – In de naam van het maagdenhuis | onderwijs filosofie