Wat is het verschil tussen zogenaamd ‘hoger’ onderwijs en de andere ‘lagere’ onderwijsniveaus? Veblen maakte het in 1899 op een karakteristieke manier duidelijk: hoger onderwijs is onderwijs speciaal voor de ‘leisure class‘. Zijn boek daarover werd in het Nederlands vertaald in 1974 als De theorie van de nietsdoende klasse. Anders dan de mensen die hard moeten werken voor hun dagelijkse bestaan en waar armoede of stress altijd op de loer ligt, kent deze ‘nietsdoende klasse’ meer privileges en een wat meer beschermde positie. Daarom kunnen ze ‘niets’ doen, en juist dat geeft hen ook een zekere status en aanzien. Hij bedoelt daarmee dus níet de mensen die echt alleen maar helemaal niets doen, maar juist iedereen die lekker kan shoppen, netflixen, uitgaan, ver weg op vakantie gaat, een huis kan kopen, een mooie auto voor de deur heeft staan, enzovoorts. Het gaat om de mensen die van hun vrije tijd kunnen genieten en de middelen hebben om dat ook uitgebreid te doen. Het is het leven wat als ‘normaal’ wordt gezien ondanks dat dit voor velen onbereikbaar is. Deze nietsdoende klasse is de dominante culturele factor, de ‘standaard’ zelfs, een algemeen voorbeeld van het leven van de mens. Het is het soort leven waar zogenaamd iedereen naar op zoek zou moeten zijn. De nietsdoende klasse is niet altijd overal aanwezig, in letterlijke zin, maar straalt wel over alles uit als dominant voorbeeld, als zogenaamd algemeen geaccepteerd en behoorlijk leven.
Deze nietsdoende klasse heeft over het algemeen hoger onderwijs genoten. Het is een conservatieve groep, die net genoeg innovatie en ontwikkeling wil om een zekere status te behouden, net sociaal, eerlijk en sympathiek genoeg wil zijn, en net genoeg wil strijden tegen onrecht om niemand tegen zich in het harnas te jagen en goede bedoelingen te tonen. Altijd toont die klasse zich duldzaam en fatsoenlijk, maar ze is uiteindelijk wel hiërarchisch ingesteld. Om uiteindelijk wel een moreel overwicht te hebben is deze klasse individueel gericht en grijpt het de kansen en mogelijkheden die het heeft. Geluk kan je ‘afdwingen’. Het past goed bij enigszins patriottistische waarden en normen, de grote (impliciete) noodzaak tot constante oorlogen en een bevoorrechte positie in de wereld, en bewaking van eigen cultuur tegen ‘indringers’. Voor Veblen is de Europese man het voorbeeld, die kan als geen ander als voorbeeld dienen voor deze klasse.
Veblen is met name bekend van zijn theorie over ‘opzichtige consumptie’ die in dit boek centraal staat. Hij beschrijft dat mensen, en met name die nietsdoende klasse, haast logischerwijs meer consumeren dan wat echt nodig is, in een eigenlijk overdreven consumptie. Hij ziet dat deze opzichte consumptie eigenlijk overal is doorgedrongen in alledaagse producten, en allerlei spullen ter ‘ontspanning’, eten, drinken, en nog vele meer. Bijna geen van onze spullen zijn enkel direct en geheel functioneel: er wordt status aan ontleend door bijvoorbeeld een net wat ‘luxere’ uitvoering, we kiezen voor een bepaald merk of associatie met een specifieke levensstijl, enzovoorts. Terwijl dat helemaal niet nodig is. Veblen noemt het daarom verspilling, wat zowel van tijd als spullen kan zijn – niet per se negatief bedoeld, maar simpelweg verwijzend naar het feit dat het nergens toe dient in algemene zin, en tijd of geld ontfutselt zonder dat dit eigenlijk hoeft. Denk in het bijzonder ook aan drank, of drugs, of allerlei nieuwste updates of gadgets. Maar Veblen heeft het evengoed over lepels bijvoorbeeld, of over sierraden en mooie stenen, over kleding, over huishoudelijke apparaten, over huisdieren, en ga zo maar door. Al die mooie verhalen of stijlen, de zogenaamde ecologische keuzes, fair-trade, of ook de wens voor meer handwerk of mooie afwerkingen en details, of ook weer juist de hele strakke, innovatieve, ‘intelligente’ ontwerpoplossingen: het verwijst allemaal naar iets voorbij simpele functionaliteit en wil appelleren aan een (wat Veblen noemt ‘secundair’) gebruik waar consumptie meer opzichtig is en refereert aan allerlei idealen en een bepaalde levenswijze waarmee je je wenst te identificeren. Alles wat met mooiheid en esthetiek te maken heeft, is uiteindelijk alleen voor die opzichtige consumptie. Ook de ontwerpers die terug wilde naar de basis en minimalisme, zijn uiteindelijk nog altijd daar mee bezig. Waarbij de reclame een belangrijke rol speelt die namelijk dit aan de gang houdt. Zoals Brittanica schrijft: “To sell more luxurious cars, an enterprise must continually expand consumers’ wants. In Veblen’s view the function of advertising is to create a desire among consumers for goods whose usage displays status and prestige. The gulf between the wants of consumers and the productive potential of technology is reduced through advertising. It is for this reason that Veblen viewed advertising as waste but waste that is intrinsic to a modern economy based on the principles of profit-making business enterprises.“
Het onderwijs neemt daarbij een belangrijke rol in. Het is deel van die reclame, onderdeel van wat deze nietsdoende klasse maakt tot wat het is, en waardoor die zijn belangrijke dominantie positie bewaart. Het onderwijs wordt veelal ook verzorgd juist door die nietsdoende klasse. Het werk van docenten heeft juist ook veel te maken met overdracht en vormen van reclame en daarin wordt steeds het ideaal van die nietsdoende klasse bevestigd. Het is niet zo dat onderwijs helemaal daardoor gecontroleerd wordt, maar eerder sterk beïnvloed op allerlei verschillende manieren en op allerhande manieren voor dat karretje wordt gespannen. Voor Veblen was dit alles uiterst belangrijk om zijn tijd te begrijpen, in de tijd van Veblen (zo’n honderd jaar geleden) was het in zekere zin een nieuw fenomeen. En het is nog steeds heel goed mogelijk het bovenstaande aan te wijzen in de maatschappij van nu, en daarbij biedt het juist nu ook weer relevante inzichten. Dat vonden in ieder geval Camic die een indrukwekkende biografie schreef over Veblen, en Van Staveren die aandacht wil voor deze en andere economen ‘die (bijna) niemand meer leest‘.
Onderwijs is uiteindelijk vooral van en voor die nietsdoende klasse. Maar niet al het onderwijs evenveel. Misschien bij meer industriële of technische beroepen kan het onderwijs ontsnappen aan de dienstbaarheid aan de nietsdoende klasse. Zoals dat ook bij onderwijs van hele jonge kinderen kan. Bijvoorbeeld kinderdagverblijven zijn nog gericht op vrij spelen. Of wie weet ook bij de gymnasia waar dode talen, meer klassieke teksten of elegantie en netheid meer focus kunnen krijgen. Maar toch: de technische beroepen worden steeds wetenschappelijker en moeten hun efficiëntie tonen, kinderdagverblijven worden steeds meer een pronkstuk van humanitaire beloftes en kwaliteit van maatschappelijk leven (maar dan in afgeschermde, kleurrijke lokaaltjes of gebouwen). En vandaag de dag is ook het onderwijs bij gymnasia meer dan ooit in teken van diezelfde cultuur. Misschien wel meer dan ooit is het onderwijs individualistisch, kansen afdwingend, dominantie nastrevend, en op behalen en verder komen gericht. Op een haast verslavende, en alles doordringende, manier.
Ten opzichte van wat Veblen zo lang geleden beschreef is de wereld daarbij nu nóg meer verbonden en heeft meer opzichte consumptie dan ooit, reclame is enorm toegenomen en de overdaad aan verspilling en meer dan functionele producten is ongekend. De beelden die nu onze keuzes beïnvloeden zijn nog doordringender dan toen, het is allemaal door middel van de social media en influencers en alles meer nog veel sterker in onze persoonlijke levens aanwezig. Het lijkt daarmee eenvoudig om Veblens ideeën nog scherper te stellen voor onze huidige tijd, de kritiek te actualiseren en radicaliseren. Het is haast verrassend dat dit maar nauwelijks gebeurd.
En dan lijkt het zonde dat Veblen zo weinig is het huidige onderwijsdenken opduikt. Dan is het wel zo dat zijn op Darwins ontwikkelingsgedachte geïnspireerde wetenschappelijk denkwijze en ook zijn schrijfstijl kan afschrikken. En misschien is Veblen wel érg pessimistisch over het bovenstaande en is het wat storend dat hij zelf ook eigenlijk helemaal geen enkele politieke actie of verandering probeerde te realiseren. En zijn latere pleidooi om dan maar de technische mensen aan de macht te laten – zodat niet winst, maar algehele efficiëntie het uitgangspunt zou worden – lijkt nu de plank volledig mis te slaan (kijk naar de grote techbedrijven en wat er gebeurd als die de macht hebben). Oftewel, met Veblen hebben we heus niet alle antwoorden klaar en kan ook niet direct een nieuwe actuele onderwijsfilosofie worden uitgewerkt. Maar hij blijft wel ontzettend uitdagend en relevant als het gaat om de problemen van onze op overconsumptie gerichte cultuur, in stand gehouden door een dominante welgestelde nietsdoende klasse, en ook zeker de relatie tot het onderwijs dat daarvoor is ingericht, te bekritiseren. Met name voor het hoger onderwijs zou met Veblen toch nog altijd aan flink wat zelfreflectie kunnen worden gedaan.
Interessant. Maar een parallel met het heden laat zich ook anders trekken. De nietsdoende klasse van tegenwoordig, zitten daar niet heel veel mensen tussen die een uitkering genieten? En bestaat die nog wel grotendeels uit hoogopgeleiden?