Foucault begint dit boek met een beschrijving van een gruwelijke lijfstraf waartoe Damiens in 1757 werd veroordeeld. Het vlees moest van zijn borst, armen, dijen en kuiten worden gerukt, waarna deze plekken met gesmolten lood, kokende olie, gloeiende spiegelhars en een mengsel van gesmolten zwavel en was werden overgoten. Foucault beschrijft hoe dit in de praktijk uitpakte, inclusief de gruwelijke werktuigen die daarvoor gebruikt werden. Echter niet om daarmee enkel de gruwelijkheden te laten zien en het spektakel nogmaals te herhalen, maar om gelijk de vergelijking te maken met een dagrooster van een tehuis van jeugdige gedetineerden in Parijs. En hoewel ze helemaal niet dezelfde misdaden bestraffen, en dus misschien onvergelijkbaar lijken, karakteriseren ze beiden een bepaalde stijl van straffen overeenkomstig met een bepaalde tijdsgeest. Beide zijn onderdeel van een ‘herverdeling in de economie van straffen’. Foucault probeert die ontwikkeling te beschrijven: lijfstraffen verdwijnen, de straf verdwijnt als schouwspel, en de straffen worden ‘onlichamelijk’. Discipline, toezicht en straf verdwijnen allerminst: ze nemen slechts andere vormen aan.
Foucault concludeert dat de doelstelling van de straf verschuift en de maatstaf veranderd:
Er moeten nieuwe tactieken bepaald worden om een doelwit te treffen dat subtieler en meer verspreid is in het maatschappelijke organisme; nieuwe technieken om de straffen en hun effecten hierop af te stemmen; en nieuwe principes om de kunst van het straffen te reguleren, te verfijnen en te veralgemenen. Om haar praktijk homogeen te maken en de economische en politieke kosten te verminderen moesten haar effectiviteit vergroot en haar circuits uitgebreid worden. Kortom, er moest een nieuwe economie en een nieuwe technologie van de straffende macht ontwikkeld worden – en dit was ongetwijfeld de voornaamste drijfveer van de strafrechthervorming in de achttiende eeuw.
Die veralgemenisering van de functie van de straf pluist Foucault uit. Misdaad en misdadiger worden volgens hem in de loop van de geschiedenis meer geobjectiveerd. De kunst van het straffen dient vervolgens gebaseerd te worden op een technologie van de voorstelling. Later nog kunnen we spreken van een correctioneel strafapparaat, dat het lichaam, de tijd, de dagelijkse handelingen en activiteiten, en ook de ziel (voor zover deze de zetel van de gewoonten is) aangrijpt. Een weloverwogen manipulatie van het individu. Een regelrechte politieke strategie.
Foucault schrijft dat het niet zijn bedoeling is om de geschiedenis te schrijven van verschillende disciplinerende instellingen met hun specifieke kentekenen. Het gaat hem om de technieken. Essentiële technieken wil hij traceren. Technieken die zich volgens hem moeiteloos over al deze instellingen hebben verbreid.
Het zijn verfijnde technieken, vaak nauwelijks waarneembaar maar van groot belang, want ze kenmerken een minutieuze politieke inkapseling van het lichaam, een nieuwe ‘microfysica’ van de macht; ze hebben vanaf de zeventiende eeuw voortdurend terrein gewonnen – alsof ze bestemd zijn om het hele maatschappelijke organisme te doordringen. Kleine listen met een groot bereik, subtiele ordeningen die onschuldig ogen maar gebaseerd zijn op achterdocht, voorzieningen die beheerst worden door een verholen economie of die op slinkse wijze dwang uitoefenen; niettemin zijn het deze technieken die op de drempel van de moderne tijd de kentering in het strafregiem hebben gedragen. … Het gaat hier niet om listen van de rede die zelfs in haar slaap nog werkt en betekenis geeft aan wat onbetekenend is, maar om een oplettende ‘arglistigheid; die zich overal in mengt. De discipline is een politieke anatomie van het detail.
Met de term discipline komen we in de buurt van het hedendaags onderwijs. In sommige gevallen behoeft de discipline namelijk een clausuur, een specifieke besloten plaats die afgezonderd is van alle andere. Ook elementaire begrenzing is mogelijk. Geleidelijk worden kortom ruimten gecodeerd volgens de regel van functiegebonden locaties. Ruimten die fixeren en tegelijkertijd circulatie toelaten. Denk aan dagroosters, temporele constructies van de handeling, het op elkaar afstemmen van lichaam en handeling, het koppelen van lichaam en voorwerp. Het neemt de vorm aan van een maximale exploitatie, de methoden van disciplinerende indelingen worden organische beperkingen van het gedrag. Deze beperkingen worden gerealiseerd door de kunst van de compositie van krachten om een effectief disciplinerend apparaat te creëren.
Uitgaande van de controle over de lichamen, zo kunnen we samenvattend stellen, produceert de discipline vier vormen van individualiteit, of beter gezegd een individualiteit met vier eigenschappen: ze is cellulair (door de parellering van de ruimte), organisch (door de codering van de activiteiten), evolutie (door de accumulatie van de tijd) en combinatorisch (door de compositie van krachten).
Het perfecte disciplinerende apparaat maakt het mogelijk om alles te allen tijde met één oogopslag te overzien. Eén centraal punt fungeert tegelijk als lichtbron die alles verlicht en als convergentiepunt van alles wat men met weten: een volmaakt oog waaraan niets ontsnapt, en een middelpunt waarop all blikken zijn gericht. Indeling en druk maakt dit overzicht mogelijk.
In het regiem van de disciplinerende macht is de kunst van het straffen dus niet gericht op boetedoening, noch in strikte zin op onderdrukking. Ze grijpt in op vijf duidelijk onderscheiden manieren: ze relateert de afzonderlijke handelingen, prestaties en gedragingen aan een geheel dat fungeert als een comparatief veld, als een ruimte om te differentiëren en als het principe van bindende regels. Ze differentieert de individuen onderling aan de hand van deze algemene regel – die een ondergrens, een gemiddelde richtlijn of een te benaderen optimum aangeeft. Ze bepaalt de bekwaamheden, het niveau en de ‘natuur’ van het individu in termen van kwantiteit en ordent ze hiërarchisch in termen van waarde. Aan deze ‘waardebepaling’ koppelt ze de dwang tot conformiteit. En ten slotte definieert ze een onderscheid dat een limiet stelt aan alle onderscheidingen: de uiterste grens van het abnormale. Het permanente straffen doordringt de disciplinerende instellingen op alle punten en controleert ze op alle momenten; het vergelijkt, differentieert, ordent hiërarchisch, homogeniseert, of sluit uit. In één woord: het normaliseert.
Normaliserende sancties staan centraal in elk examen. Vandaag de dag is het examen misschien wel bij uitstek de disciplinerende maatregel. Foucault beschrijft het examen dus als discipline-techniek. Ook dat ‘ene centrale punt van toezicht’ wordt in deze techniek toegepast.
Door het examen worden de individuen zichtbaar gemaakt, zodat ze gedifferentieerd en gestraft kunnen worden. Daarom is het in alle disciplinerende voorzieningen zo sterk geritualiseerd. Het verenigt in zich de ceremonie van de macht en de vorm van het experiment, het vertoon van kracht en het vaststellen van de waarheid. In het hart van de disciplinerende procedures vormt het examen de subjectiverende onderwerping van degenen die worden beschouwd als objecten en de objectivering van de onderworpen subjecten.
Het individu wordt volgens Foucault dan ook gefabriceerd door de specifieke technologie van de macht die ‘discipline’ heet. We moeten ophouden de effecten van de macht in negatieve termen te omschrijven (uitsluiten, onderdrukken, censureren) maar de productiviteit van macht laten zien. Ze produceert objectgebieden,en waarheidsrituelen. Ze produceert realiteit. Het individu en de kennis daarover zijn het resultaat van deze productie.
Veel van deze disciplinerende maatregels klinken waarschijnlijk bekend in de oren. Inderdaad, vandaag de dag kennen we het principe van de examinering nog altijd ontzettend goed, evenals de procedurele aanpak van de les, de objectivering van de ‘leerling’, de onderlinge vergelijking, het specifieke ruimtegebruik. Het is nog altijd zo herkenbaar wat Foucault schrijft over het examen: dat niet enkel dient ter afsluiting van de leertijd maar een permanent onderdeel vormt van de opleiding en ondersteunt deze als een steeds terugkeren machtsritueel, ondanks dat we het niet meer zo structureel toepassen als de zogenaamde ‘broederscholen’ waar iedere dag van de week een proefwerk werd gemaakt. Het examen is een uitwisseling van kennis. En van daar uit ontwikkelt volgens Foucault de (wetenschappelijke) pedagogiek gebaseerd op toezicht, disciplinering, vergelijking en indeling van leerlingen. Zoals de procedure van het ziekenonderzoek de epistemologische doorbraak in de medische wetenschap heeft bewerkstelligd, markeert het ontstaan van de ‘examinerende’ school het begin van de wetenschappelijke pedagogiek.
Nogmaals, Foucault beschrijft geen geschiedenis maar wil terugkerende technieken uitlichten, of in meer brede zin de hele ‘apparaten’ waarin die technieken centraal staan. Wat voor ons daarom wellicht twee totaal verschillende omgevingen zijn, moet volgens Foucault samen worden besproken als zeer vergelijkbare en onderling samenhangende disciplinerende ‘apparaten’: de school en de gevangenis. Het pan-opticum van Bentham is daarvan de meest zuivere vorm. Een instelling die zich met zijn straffen niet zozeer richt op het bestrijden van overtredingen, maar veeleer op het onderscheiden, indelen en gebruiken van de straf; dus het inpassen van de wetsovertredingen in een algemene tactiek van de onderwerping. Of sterker nog: de instelling slaagt misschien in het produceren van de delinquentie die politiek en economisch bruikbaar is. En Foucault sluit zijn boek af met nog een wel heel duidelijk voorbeeld – half gevangenis half school zou je hier juist ook kunnen zeggen – waarin hij nog het sterkst denkt te kunnen laten zien wat er ook vandaag de dag nog qua technieken gebruikelijk is: de landbouwkolonie Mettray [zie overigens voor een Nederlandse beschrijving van Mettray uit 1847 het boek van Suringar] die in 1840 werd geopend en wat volgens hem ook gelijk de meest intensieve vorm van disciplinering was tot nog toe bekend. Een model waarin zich alle dwingende technologieën van het gedrag concentreren.
En ondanks dit wel heel kenmerkende en geconcentreerde voorbeeld, moet eigenlijk het hele boek ons niet zozeer helpen het functioneren van een apparaat of een instelling eenduidig te beschrijven. Foucault wil ons eerder de noodzaak laten zien van een strijd, en de regels van een strategie. Foucault wijst ons op het ‘humanisme’ dat zowel een effect, als een instrument is van complexe machtsverhoudingen. En ons te doen beseffen dat in al die voorzieningen, technieken, objecten en discoursen – juist ook de schoolvoorzieningen, onderwijsinstituten, lesmaterialen, klasindelingen, enzovoorts – hoe dan ook het ‘gerommel van het slagveld’ weerklinkt. Bij die laatste opmerking, tevens de laatste opmerking van Foucault in zijn boek, plaats hij nog de voetnoot:
Ik breek dit boek hier af, dat als historisch achterland moet dienen voor uiteenlopende studies over de normaliserende macht en de kennisvorming in de moderne samenleving.
Het is een behoorlijk dwingend achterland in mijn ogen: na dit boek kan het denken over hedendaags onderwijs volgens mij niet meer zonder een dergelijke nadere studie, of verwerping van, Foucault’s idee van normaliserende macht en kennisvorming in de samenleving. Negeren is wat mij betreft onmogelijk, maar eenvoudig accepteren ook niet. Een geweldig boek.
Pingback: Carmen Luke – Pedagogy, Printing, and Protestantism | onderwijs filosofie