Een echte klassieker, dit boek uit 1762. Het maakte vrijwel meteen al veel los en is waarschijnlijk ook nu nog het meest invloedrijke filosofische boek over opvoeding en onderwijs. Het heeft een eigen wikipedia pagina, het is in zijn geheel op meerdere plekken online te vinden, en er zijn talloze boeken die over dit boek en Rousseau’s ideeën omtrent onderwijs gaan (bijvoorbeeld door Bloch, Boyd of meer recent Wain en Schaeffer). Er is dus eigenlijk al voldoende over te vinden. Hierbij toch nog maar eens een korte beschrijving van waar het over gaat en een snelle schets van een aantal belangrijke kanttekeningen bij dit boek.
Het boek gaat over een opvoeding die aansluit bij waar het kind aan toe is, in een zoveel mogelijk natuurlijke en vrije ontplooiing. Dat is waar Rousseaus ideeën over opvoeding op gericht zijn. En dat betekent allerminst het kind aan het eigen lot overlaten. Eerder is de bedoeling om met allerlei kunstgrepen de kinderen een zo natuurlijk mogelijke toestand geven, waarin ze vrij zijn, en waarbij ze ‘vanzelf’ leren. Bijvoorbeeld door het kind op een listige manier zogenaamd te laten verdwalen om vervolgens het kind te laten leren hoe je met de zon de weg terug vindt. Het vraagt om toevallige gebeurtenissen die het zoeken van een oplossing nodig maken, of waar een experiment nodig is, maar die dus eigenlijk helemaal niet zo toevallig zijn. De praktische inzichten die ‘natuurlijk’ aangeleerd moeten worden, zijn eigenlijk van tevoren bedacht en de situatie is ‘stiekem’ naar de hand van de opvoeder gezet. De opvoeder grijpt op een geniepige manier in: die zorgt voor schijnbaar ‘ongeplande’ ontmoetingen of uitdagingen om de jongeling te laten leren. Het kind moet eigenlijk niet doorhebben dat de opvoeder dit doet. De omgeving van het kind wordt ongemerkt steeds gemanipuleerd. Maar al met al kunnen we het ‘natuurlijk’ noemen, omdat het kind niet de reguliere routines, gebruiken en gewoonten heeft aan te leren, en omdat alles als het goed is precies aansluit bij waar het kind behoefte aan heeft. Er moet geen vooraf bepaald curriculum zijn maar slechts rekening gehouden met de natuurlijke ontwikkeling van het lichaam en de vermogens van het kind. Alles staat of valt bij een leraar die niet al van tevoren het hele pad heeft uitgestippeld maar dichtbij het kind staat en regeert op wat het kind nodig heeft en wat op elk moment natuurlijkerwijs voor het kind nodig is.
Als het kind gaat praten, laat het dan niet beleefdheden leren, zo betoogt Rousseau. Het worden dan namelijk met name beleefde tirannen die anderen met dat soort toverwoorden kunnen laten doen wat ze willen. Daar zijn tenslotte de sociale regels van het sociale verkeer voor. Artsen die je eerder zieker maken dan je gezond maken, dierenleed, drang om de natuur de dresseren en te modelleren: Rousseau heeft het niet zo op met de zogenaamde beschaafde verworvenheden. Daar moet je in ieder geval de jonge kinderen (zeker tot een jaar of 12) van weghouden. Het kind wordt afgeschermd van problemen en zorgen waar het nog niet tegen opgewassen is. Het is zoeken naar situaties en omstandigheden die een meer natuurlijk leren oproepen bij kinderen passend bij hun leeftijd en ontwikkeling. Alles gericht op het gezonde verstand en alleen bedoeld om te helpen met het concreet nuttige, bepleit Rousseau. En doe het rustig aan. Rousseau gebruikt het beeld van een slaapwandelaar die langs een afgrond loopt: wek hem ineens en hij zal naar beneden storten, dus laat hem rustig ontwaken nadat je hem van de afgrond hebt weggevoerd. En op een gegeven moment moet je vooral ook de leerling loslaten (hoewel die dat dan misschien niet wil). Laat het kind eerlijk en op een bepaalde manier nederig kennis maken met de eenvoudige dingen, de feitelijke waarheden, en ook langzaam met al het leed dat daarbij hoort, van de wereld zoals die is.
“De mens is van nature geen koning, edelman, courtisane of rijkaard. Elkeen wordt naakt en arm geboren, elkeen is onderworpen aan de kwalen van het leven, aan droefenis, pijn behoeften, leed in alle vormen, en tenslotte is iedereen gedoemd te sterven. In deze dingen schuilt de ware menselijkheid, dit is wat ieder sterfelijk wezen ten deel valt. Begin dus, als u uw leerling de menselijke natuur wilt laten kennen, met het bestuderen van wat er het meest essentieel aan is, wat de mensheid het meest eigen is.”
Door velen is dit opgevat als een heel mooi en vrij ideaal. Het is tegen boekenwijsheid en strakke methodologische leerpaden en eindtermen. De eigen talenten kunnen centraal staan. Ook is Rousseau tegen allerlei ‘schoolse’ leermiddelen. “Rousseau betreurt dat het onderwijs kinderen alleen leert met zichzelf te paraderen, en hun ongestaalde lichaam tot een bron van ondeugden maakt. Hij richt zijn aanval daarbij op het boek. De drukkunst is een verderfelijke uitvinding die de mijmerijen van gevaarlijke, modieuze luiaards, wier enig oogmerk is alle nuttige morele notities in de geest der mensen te ondermijnen, wereldwijd verspreidt.” Doorman geeft deze samenvatting en maakt deze vergelijking met ‘sociale netwerken op internet’ zoals Facebook. Ook het consumentisme, alle producten van de ‘experience economy‘, het biologisch eten van de ‘echte’ boer, het leven van de indianen zien op vakantie, enz: hij maakt duidelijk hoe dat allemaal valt onder een vrij onnatuurlijk leven en leren, een zoektocht naar status, en je op een bepaalde manier voordoen. Iets waar Rousseau helpt om daar in het onderwijs kritisch op te blijven. Helaas onderbouwt Doorman dit met een wat populaire en weinig diepzinnige bespreking van met name Potter’s ‘The authenticity Hoax‘. Maar het is wel een belangrijke inzet van het denken van Rousseau: tegen elke oppervlakkige ervaringen, vertoon, gekunsteld soort ‘authentiek’ leven. Alhoewel we misschien dan ook nog af moeten van die belangrijke focus op ‘ik’ die toch ook bij Rousseau centraal staat, aldus Doorman.
“De welgevoeglijkheid, de mode, de gebruiken die voortkomen uit weelde en verfijning dammen de stroom van het leven in tot naargeestige monotomie.”
Rousseau’s boek is ook wel meer politiek begrepen en aangewend, met name door de revolutionairen in Frankrijk. Rousseau is tegen de representatieve democratie zoals wij dat kennen, waar de mensen die zijn verkozen uiteindelijk niet doen wat de mensen willen die hun hebben aangewezen. Zijn visie is wel uitgelegd als een meer directe democratie. Maar in zijn visie komen er altijd toch ook weer een aantal personen die op een wat meer autoritaire manier veel invloed krijgen, waarmee het in de praktijk waarschijnlijk eerder een soort aristocratie wordt. Hoe dan ook: weinig geloof in de staat (wel uitgelegd als een invloed van de Jansenieten op Rousseau) en daarbij was Rouseau uiteindelijk ook pessimisitisch, de macht zou toch hoe dan ook weer misbruikt worden en mensen zouden corrumperen. Het boek werd vanwege dat soort standpunten ook tijdelijk verboden.
Ook de kunsten en de wetenschappen worden aangepakt in het boek. Rousseau was een vriend van Diderot die hij in de gevangenis opzoekt, en onderweg daarheen kwam hij op de basisgedachte van dit boek: in reactie op de (eigenlijk retorische) vraag ‘of de opbloei van kunsten en wetenschappen ertoe bijgedragen heeft de zeden te verheffen’. Nee dat is niet zo, aldus Rousseau. Die hebben juist dat meer natuurlijke in de weg gezeten. Rousseau acht de invloed van kunst en de wetenschap helemaal niet zo positief. Nu kan dat in eerste instantie wat naïef overkomen, maar Rousseau is heus niet tegen kunst of wetenschap. Hij wil alleen dat het de mens in algemene zin helpt en de wetenschap of kunst moet niet als ideaal het mens-zijn overstijgen of gaan overheersen. De kunst en wetenschap worden veel te belangrijk geacht. Terwijl voor Rousseau het ‘natuurlijke’ menselijke voorop moet blijven staan.
Rousseau was dan ook een duidelijke humanist. Volgens de inleiding bij dit boek is Rousseau zelf qua pedagogiek vooral geïnspireerd op Charles Rollins (zijn Traité) en Claue Fleury (die een andere Traité schreef) en ook op de meer bekende Montaigne en Locke. In de geschiedenis van onderwijs is zijn insteek opgenomen en doorvertaald door allerhande bekende onderwijsdenkers zoals Pestalozzi, Montessori, Fröbel, Steiner, Tolstoj, Boeke, Pankhurst (Dalton), Petersens (Jena) – zeker niet de minsten. Maar het is in zeker zin ook zichtbaar bij hoe bijvoorbeeld Jip en Janneke, Pippi Langkous, of Kees de Jongen zich teweer stellen tegen de grote mensen wereld. Het stelt een alledaagse praktische menselijke leefwereld boven de wetenschap of de kunst. Of boven wat dan ook, eigenlijk.
Tegelijk loopt het boek van Rousseau de hele tijd het risico om dweperig of romantisch te worden opgevat: waarbij het ‘natuurlijke’ zonder enig voorbehoud verheerlijkt wordt. Waar het kortom haast religieuze dimensies krijgt. Rousseau was (nadat hij zich tijdelijk bekeerde tot het katholicisme) voor een religieus pluralisme en schetst zijn eigen opvatting inderdaad als een soort natuurreligie. Het boek werd daarom verbannen door de Christelijke kerk. Voltaire, een toenmalig criticus van Rousseau vond overigens juist het deel waar het Christelijk geloof werd bekritiseerd wel goed (het gaat dan vooral om “Geloofsbelijdenis van de Savoyaardse kapelaan“). Maar Rousseau neigt uiteindelijk naar iets mystieks en ongrijpbaars, het ‘natuurlijke’ als iets waarvan hij zich dan als beschermer opwerpt en waarover hij zogenaamde de waarheid in pacht zou hebben. Doorman noemt het denken van Rousseau daarom soms ook totalitair, omdat het eigenlijk alles wegzet als onnatuurlijk. Hier zit misschien wel de belangrijkste kritiek op Rousseau. Het blijft oppassen om niet te zonder voorbehoud en tegen zo ongeveer alles in het natuurlijke te verheerlijken en alles wat je niet bevalt makkelijk als ‘onnatuurlijk’ te bestempelen.
Overigens vormt de levensloop van Rousseau een raar contrast met dit boek. Rousseau legde zijn eigen kinderen ter vondeling. Het begin van het boek toont hij ook zijn rouw hierover. Sommigen zien zijn boek dan ook vooral als een zoenoffer (al is dat ook weer niet geheel terecht, aldus de inleiding van Jeanne-Marie Noël). Maar het is toch wat raar dat zijn eigen kinderen wegdoet om vervolgens dit grote werk over opvoeding te schrijven. Daarbij was Rousseau een potloodventer, bij een put waar jongens en meisjes water kwamen halen. Toch ook niet iets wat bij het opvoedingsideaal past. Hij werd gepakt maar ontkwam. Rousseau stal ook nog verschillende zaken toen hij jong was, maar ook toen hij ouder was. Hij was wat paranoïde, zo gaat het verhaal, en overgevoelig. Hij vergaarde roem, maar dat was voor hem ook verdacht: mensen die hem hielpen of ophemelden zouden hem afhankelijk willen maken (bijvoorbeeld voor Hume zou dit gelden). Rousseau lukte het niet al te best op te klimmen op de sociale ladder, dus enig ressentiment is hem ook niet vreemd. En nou kan daarmee natuurlijk juíst zijn hang naar een meer ‘natuurlijk’ leven wel uitgelegd worden, misschien is het juist deze toestand waar vanuit hij tot een soort pleidooi kwam dat het helemaal anders zou moeten. Maar het geeft toch een wat droefgeestige ondertoon bij dit boek. Hij had daarnaast ook geen gelukkig liefdesleven maar om dat als verklaring te geven voor het feit dat hij vond dat de vrouw geschapen is om de man te behagen, lijkt toch wat al te makkelijk. En dat hij eigenlijk alleen de opvoeding van jongens serieus nam en de opvoeding van meisjes eigenlijk niet serieus nam is toch ook niet weg te wuiven met dat hij nu eenmaal zelf een man was. Ook dit kleeft allemaal aan (de auteur van) dit boek en heeft invloed (gehad) op de receptie daarvan.
Tja, er valt nog veel meer over te schrijven. Het is een zeer veelomvattend, belangrijk en invloedrijk boek waar allerhande kanttekeningen en kritieken bij zijn te plaatsen en waar al veel over gepubliceerd is. Er komt veel in aan bod en heeft velen aan het denken gezet. Het heeft geïnspireerd, vele discussies uitgelokt, maar dus ook veel controverse opgeroepen.
Laten we echter afronden met te vermelden dat het ondanks al deze aandacht ervoor niet echt een plezier is om te lezen. Het is echt een enorme dikke pil, vol met anekdotes, opvattingen, voorbeelden, en soms ook saaie of gedateerde passages die heus niet allemaal zoveel zeggend zijn of zo interessant zijn om in detail te bestuderen. Daarbij is zeker de hier gebruikte vertaling, uitgebracht bij Boom, irritant lezen omdat het boek ook nog eens telkens wordt onderbroken met korte toelichtingen over wat Rousseau bedoelde in dat stukje tekst. Dit maakt het misschien vooral interessant voor de echte liefhebber die alle tijd heeft om nog eens bladzijde voor bladzijde alle passages en de daarbij vermelde achtergronden door te nemen. Maar voor een gemiddelde lezer is er maar moeilijk doorheen te komen. Als je het voorgelezen tot je neemt is het lastig om urenlang je concentratie te behouden. Het is misschien meer een boek om in hele kleine porties eens wat verder in te verdiepen en stukjes nog eens na te lezen.