Dit boek schreef Agamben toen de meest ingrijpende COVID-19 maatregelen van kracht waren. Het is een veel minder complex filosofisch boek dan zijn vele andere boeken. Het is te lezen als een soort manifest, vooral omdat de korte essays en interviews een scherpe en confronterende boodschap hebben. Het is vrijwel meteen vertaald in allerlei talen waaronder Engels (wat in deze bespreking is gebruikt) en ook in het Nederlands in verschillende uitgaven. Het boekje sloeg op diverse plekken in als een bom. Agamben laat zich heel kritisch uit over de politieke situatie rondom de corona crisis, vanuit een tegendraads politiek en filosofisch perspectief dat ook voor het onderwijs aan het denken zet.
Agamben ziet dat we de manier waarop we wensen samen te leven, en ook de manier waarop politiek in een democratisch land zou moeten werken, op bepaalde punten vanwege COVID-19 aan de kant hebben gezet. De wetenschap is haast tot religie verheven, met alle consequenties die dat heeft voor zingeving en wereldbeschouwing. Tegengeluid wordt als gevaarlijk of idioot bestempeld en digitale technologieën maken afstand houden en (preventieve) quarantaine mogelijk. Economische motieven bepalen de beleidskeuzes en beslissingen over leven en dood liggen in de handen van managers, bestuurders en administratoren. Daarbij krijgen dokters en virologen een belangrijke stem over het te voeren beleid zonder dat hun expertise dat rechtvaardigt. Juristen lijken vooral een rol te hebben als bureaucraten. Er wordt door de politici die erover gaan een stemming-makende politiek gevoerd en feiten worden verdraaid. Er zijn afspraken, dubbele agenda’s, opmerkelijke ‘deals’, enzovoorts. En omdat men gelooft dat er een acute bedreiging van de gezondheid is, laten mensen het toe dat hun vrijheden meer dan ooit worden beperkt. Het is een specifieke politieke situatie die door velen – en dan ook enkel en alleen als ‘uitzondering’ – wordt geaccepteerd, als iets wat tijdelijk noodzakelijk maar eigenlijk onwenselijk is.
Voor Agamben is het echter helemaal niet acceptabel, hij noemt het terreur en despotisme. Hij spreekt van een ‘veronderstelde’ en ‘uitgevonden’ epidemie. En meteen maar voor de duidelijkheid: hij ontkent niet het bestaan van de ziekte, hij hangt zeker geen rare complottheorieën aan, hij gaat niet mee in rechtse populistische praatjes over nepvaccins of verbanden met 5G. Hij schetst vooral een onthutsend beeld van hoe een virus benut wordt als politieke verantwoording voor uitzonderlijke politiek en ongekende sociale beperkingen. Die uitzonderlijke politiek is volgens hem een keuze, en deze situatie is bewust gecreëerd en benut. We worden via de media meegesleurd in ‘worst case’ scenario’s en van alles losgezongen inschatting van besmettingsrisico’s. Volgens hem is er een enorme disbalans tussen de daadwerkelijke ziekte en de doorgedraaide angstzaaierij. De crisismaatregelen die het hele dagelijks leven beperken en vrijheid ontnemen staan niet in verhouding tot de daadwerkelijke uitbraak. En dat komt doordat allerlei veronderstellingen en politiek gecreëerde redenaties en beïnvloeding. Kortom, er is wel degelijk een virus waar veel mensen ziek van kunnen worden en aan dood kunnen gaan – maar het probleem zijn al de veronderstellingen en politieke keuzes daaromtrent die daar op geen enkele manier mee in verhouding zijn.
Restricties van bewegingsruimte, het bedekken van je gezicht, dwang om je te laten vaccineren, verplichte afzondering in eigen huis, medische controles zonder medische aanleiding, afgedwongen onderlinge controle van persoonsgegevens inclusief medische gesteldheid – het is nogal wat. Het is een zeer vergaande vorm van biopolitiek, een term die al eerder in de filosofie is uitgewerkt met name door Foucault. Volgens Agamben is de moderne politiek is bij uitstek biopolitiek: “Modern politics is, from top to bottom, biopolitics: what is at stake is, ultimately, biological life as such. The new element is that health is becoming a juridical obligation that has to be fulfilled at all costs.”. Waarbij het de vraag lijkt of werkelijke gezondheid nog ooit te behalen is: je bent (potentieel) ziek, of anders ben je (recent) behandeld met bijvoorbeeld een vaccinatie of (voorlopig) genezen. Gezond lijkt nauwelijks meer te bestaan. Het creëert een alom noodzakelijk soort ‘biosecurity’ die Zylberman al voorafgaand aan de hele corona uitbraak beschreef. Dit soort extreme biopolitieke maatregelen kennen we eigenlijk alleen van oorlogssituaties. We leven met een soort oorlogsbeleid, een oorlog tegen een virus. Het virus is in en ook tussen onszelf, dus daarmee wordt het een onderlinge oorlog met onszelf, een daadwerkelijke civiele oorlog. Misschien zelfs een wereldoorlog, tegen onszelf, die permanent kan worden. Dit soort politiek is volgens Agamben heel gevaarlijk.
Agamben maakt daarbij een vergelijking die natuurlijk uiterst gevoelig ligt en voor velen te ver gaat, maar die juist dat punt onderstreept: dit type biopolitieke maatregelen roept volgens hem de vergelijking op met de situatie in Duitsland in 1933. Toen op basis van een totalitaire ideologie, nu zien we een totalitaire juridisch/religieuze dwangmatige politiek rondom gezondheid. Met dat soort vergelijkingen moet je natuurlijk erg uitkijken, maar het is voor Agamben dan ook zeker geen oppervlakkige vergelijking, en niet alleen bedoeld om stennis te schoppen. Agamben werkt al jaren aan filosofisch onderzoek juist naar dit type biopolitiek en uitzonderingstoestanden en wat dit voor mensen kan betekenen (waarbij hij onder meer gebruik maakt van concepten als ‘homo sacer‘ of het ‘naakte leven‘ – onderaan deze pagina een goed gesprek over de twee vertalers van Nederlandse versies juist over die punten). De vergelijking keert kortom veel vaker terug in zijn werk juist omdat het een belangrijk referentiepunt is voor vergaande biopolitiek. Het laat zien dat het niet iets nieuws is maar steeds weer als politiek opduikt, en niet alleen in Duitsland: we zien veel vaker het verbieden van fysieke bijeenkomsten in grotere groepen, of sociaal leven met strikte voorwaarden, screening en controle, het sluiten of beperken van culturele en sociale plekken, onderlinge communicatie controleerbaar en navolgbaar – waarbij kortom de publieke ruimte wordt opgeheven en elk soort vrije groepsvorming aan banden wordt gelegd. Agamben zegt zeker níet dat het huidige beleid te vergelijken is met de holocaust of dat de ongevaccineerden het even zwaar hebben als de joden toen: het gaat om wat mogelijk wordt in een langdurige biopolitieke uitzonderingssituatie en hoe belangrijk het is dat we daar uiterst voorzichtig mee zijn.
En dat is zeker ook een waarschuwing voor iedereen in het onderwijs. In hoofdstuk 15 schrijft hij expliciet daarover onder de titel ‘requiem voor studenten‘. Het gaat hem daarbij vooral over de nu grootschalig doorgevoerde digitalisering en het onderwijs op afstand. Studeren is een vorm van leven, aldus Agamben, en fysieke lessen zijn daar een onlosmakelijk deel van. Volgens hem is dat nu ten einde, want universiteiten zijn nu echt veranderd. De kwaliteit van het studentenleven was al sterk verarmd aldus Agamben (zoals de situationisten al jaren terug hadden gezien). Toch kan je als docent dit niet zomaar laten gebeuren. Voor Agamben is dat zwichten voor het nieuwe online dictatorschap, net als professoren in 1931 instemden met het fascistische regiem. Ook juist die vergelijking met Duitsland in de jaren dertig dus op dit specifieke punt. Studenten die echt willen studeren zullen zich volgens Agamben hebben uitgeschreven. Want onderwijs kan niet zonder gebaren, het aangezicht, oprecht contact. Agamben heeft het altijd al opgenomen voor het soort fundamentele ervaringen die daarmee ontstaan. Juist dat heeft alles te maken met wat leven is, en voor Agamben is dat iets wat altijd verdedigd moet worden tegen alles wat daar inbreuk op maakt: die fundamentele ervaring opgeven in onderwijs is voor hem een compleet verraad aan wat onderwijs is. Een flinke stellingname, misschien goed om discussie op te roepen, maar wellicht ook wat te zwart-wit.
Interessanter wordt het als de link naar het onderwijs veel breder gemaakt wordt. Juist ook universiteiten en scholen werden gesloten, er werden vergaande regels rondom gezichtsbedekking en quarantaineplicht ingevoerd, juist ook daar lijkt de uitzonderingssituatie vrijwel direct te zijn geaccepteerd zonder dat er al te veel aandacht was voor proportionaliteit of kritiek op het vergaande beleid. De vraag is wat er nog gaat overblijven van toegangstesten, quarantaineplicht, vaccinatiedwang – zowel in Nederland als in het buitenland. Volgens Agamben is het belangrijk om Illich weer te herlezen en aandacht te geven, omdat die onder andere al krachtig heeft beschreven hoe door medicalisering onze relatie tot ons lichaam veranderd en uiteraard ook rondom deschooling een grote stem heeft over onderwijs. Agamben maakt daarnaast gebruik van het werk van onder andere Heidegger of Arendt die ook zeker over onderwijs hebben geschreven en hebben gewaarschuwd voor ontwikkelingen die nu alleen maar meer prangend lijken te worden rondom het publieke leven, de rol van de techniek, en meer. En ook Foucault en Benjamin dragen sterk bij aan de gedachtevorming van Agamben. Je zou dus met recht een meer brede onderwijskritiek rondom biopolitiek en de huidge maatregelen kunnen ontwikkelen, waar Phelan en Hansen onder andere een mooie aanzet voor gaven. In die zin lijkt Agamben een filosoof die voor een interessante discussie over het hedendaagse onderwijs uiterst relevant is.
Je zou kunnen zeggen: het is toch maar tijdelijk, het is echt alleen om de crisis zo goed mogelijk door te komen. Nog een paar weken en dan is corona voorbij en kan het boekje van Agamben de prullenbak in. Maar volgens Agamben is dat ijdele hoop. Agamben ziet dit soort uitzonderingstoestanden en crisissituaties steeds vaker opduiken, of het nu de ‘war on terror’, een economische crisis, een vluchtelingencrisis, de ‘war on drugs’ of een nieuwe (dreiging van) een pandemie is. De vraag is of deze uitzonderingstoestanden niet haast permanent worden en daarmee de democratie compleet overrulen en totalitair maken. Niet dus omdat de corona maatregels alsmaar van kracht blijven, maar omdat vervolgens wel weer andere uitzonderingen nodig zijn voor weer nieuwe fenomenen. Ook voor het onderwijs. Biopolitiek blijft, waarbij onderwijs onder druk blijft staan om veiliger en efficiënter te worden, belangrijk is voor controle en selectie, flexibeler en meer online wordt om maar in te blijven spelen op nieuwe ontwikkelingen, enzovoorts. We hebben allang door allerlei uitzonderingstoestanden ons sociale leven uitgehold en we zijn al jaren terug gekomen tot diverse vormen van zelf-isolatie. Dat is wat Agamben ziet gebeuren. En we weten vanuit de geschiedenis dat elke crisissituatie, elke uitzonderingstoestand, zal nawerken op het moment dat de daadwerkelijke crisis voorbij is. En in die zin kan het haast niet anders dan dat het nooit meer ‘normaal’ zal worden. Dat bepaalde regels van kracht blijven of paraat blijven om bij een volgende dreiging of crisis des te sneller te worden ingezet. En daarom denkt Agamben dat dit niet zomaar weer helemaal voorbij zal gaan. Het is tenslotte al decennia lang steeds nadrukkelijker ons leven aan het vormen en het einde daarvan is echt nog niet in zicht.
Veel van de filosofen die op Agamben reageren wijzen erop dat het belangrijk is hem goed te interpreteren en niet meteen ondoordacht zijn kritische punten aan te vallen. Agamben is ook wel zo gelezen als dat hij helemaal geen maatregels wil, maar dat is in dit boek zeker niet de boodschap. Hij heeft corona afgedaan als een griep, een vergelijking die velen niet konden verkroppen, maar die keert in dit boek niet terug en de focus daarop vermijdt discussie over de boodschap waar het Agamben uiteindelijk om gaat. Ondanks de kritiek op Agamben van Zizek of Latour, zijn ook zij bezig een fundamenteel weerwoord te formuleren tegen verdere toekomstige onderdrukking en repressie en sluiten in die zin bij Agamben aan. Welke kant dat op gaat? Nou, in ieder geval moeten we een andere economische richting inslaan: de ongelijkheid neemt toe, de grote (tech)bedrijven lijken vooral van deze uitzonderingssituatie te profiteren, de farmaceutische industrie maakt megawinsten, de ondernemers worden met belastinggeld gecompenseerd – en de rekening daarvan zullen we op ten duur moeten betalen. Het is daarnaast duidelijk dat vaccinaties (kosteneffectiever dan genezen of behandelen, bij een zorg die is geprivatiseerd en afgeschaald op basis van kostenoverwegingen) en toegangsbewijzen (ingevoerd op basis van economische adviezen van KPMG) vooral vanuit economisch oogpunt wenselijk zijn maar effectiever worden voorgedaan dat dat ze als maatregelen zijn en ook diverse bijwerkingen kennen die vrijwel worden verzwegen. Deze economische manier van doen kan niet blijven doorgaan. We moeten niet blindelings het WHO volgen die alsmaar aanstuurt op meer vaccinaties voor allerhande dreiging van ziektes. En we moeten uiterst kritisch blijven op de toenemende ‘surveillance’ – dataverzameling, voorspellingen en controle door middel van allerhande (medische) data, zoals ook de vergaande initiatieven voor digitale paspoorten of apps. Diverse toonaangevende filosofen, waar Agamben bij hoort, zijn het erover eens dat er een tegenstem moet komen voor de leiders, de machthebbers, en ook bijvoorbeeld het WHA of iemand als Bill Gates, die zichzelf allemaal als een soort redders van de mensheid presenteren maar ook een heel beperkend toekomst voorschotelen waar een groot deel van de manesen helemaal niet op zitten te wachten. Het kan bijna niet anders dat mensen er veel later, aldus Agamben, als dit alles dan toch eindelijk voorbij is, met veel afkeur en schaamte op terug gaan kijken – omdat dan beseft zal worden dat iedereen die enige verantwoordelijkheid heeft (beleidsmakers, leidinggevenden, adviseurs, ondersteunde diensten, controleurs en andere uitvoerders) enig ethisch besef bleek te hebben gemist. Het is natuurlijk niet verrassend: de filosofen roepen op om grondigere analyses, betere kritiek, meer ethisch besef en gedegen discussie, over hoe we willen leven en wat dit betekent voor bijvoorbeeld de politiek. Volgens hen hebben we ontzettend eigenwijze en confronterende denkers en filosofen nodig, die de waarheid zoeken en kritisch blijven nadenken en zich durven uitspreken ondanks alle tegenwerking en beperkingen. En dat is wat Agamben ons als geen ander ook geeft, een zoektocht naar wat er allemaal aan de hand is en hoe we dat in breder perspectief moeten begrijpen: hij is als geen ander in staat te laten nadenken over de situatie waarin we nu leven en de manier waarop we daar – ook in het onderwijs – positie kiezen en ons handelen (laten) bepalen. Een van de weinige denkers die direct een gedegen kritiek op Agamben heeft uitgewerkt, Benjamin Bratton in zijn boek ‘The revenge of the real‘, doet dat eigenlijk ook, al is bij hem vooral het probleem waar we vanaf moeten al die nationale belangen en ook een soort angst voor verdere technologische toepassingen, wat volgens weer anderen een soort technologisch medisch tyrannie inhoud. Al met al een interessante en relevante filosofische discussie om te volgen.
“As in all moments of real or simulated emergency, we will once again see philosophers being slandered by the ignorant, and scoundrels trying to profit from disasters that they themselves have instigated. All this has already happened and will keep happening—but those who speak the truth will never stop doing so, because nobody can bear witness for the witness”
En daarbij is een plek voor bezinning en een bepaald soort verzet noodzakelijk. Dat verzet is niet alleen maar aan een demonstratie deelnemen of op social media je mening geven: het zal moeten bestaan uit een andere manier van in het leven staan, een andere manier van samenleven. Het moet een persoonlijke maar ook collectieve zoektocht zijn. Iets wat we ook samen moeten leren en ontwikkelen. Tegen het uitzichtloze en depressief makende beleid, aldus Agamben, kan dit juist hoop geven omdat we dan onszelf opnieuw aan het uitvinden zijn en samen bezig zijn een nieuwe toekomst vorm te geven. We kunnen samen werken aan mogelijkheden die liggen buiten de beleidsmatige overwegingen, en ook wegblijven van vrijwel inhoudsloze kreten als ‘vrijheid’ of ‘liefde’ of ander populistische retoriek. We kunnen een nieuw soort samenleven en ook onderwijs proberen te realiseren. Agamben spreekt ook specifiek over een nieuw soort universitates en nieuwe manieren van samenkomen. We kunnen anders in het leven staan. De angst die we hebben voor ziekte of dood, kunnen we ook positief begrijpen als iets dat wezenlijk bij het menselijk leven hoort en juist de openheid ten opzichte van dat leven onderstreept. Juist die openheid, een diversiteit van levensvormen en daarmee ook veelheid van alternatieven is wat ons fundamenteel tot mens maakt. En dat kan een andere basis zijn voor onze toekomst. Iets wat volgens Agamben helemaal niet zo moeilijk of complex is: wat hij schetst is juist een meer simpele en nederige vorm van leven. En in het verlengde daarvan ook een veel simpeler en nederige vorm van onderwijs.
“We rather seek, here and now, among the ruins around us, a humbler, simpler form of life. We know that such a life is not a mirage, because we have memories and experiences of it—even if, inside and outside of ourselves, opposing forces are always pushing it back into oblivion.”
Heldere bespreking. Dank daarvoor, alsook voor de link naar mijn vertaling.
Agamben’s analyse (b)lijkt meer van toepassing te zijn op China’s draconische omgang met de omikronvariant van corona anno 2022. Het klopt dat in het westen economische motieven het beleid van overheden hebben meebepaald, maar dat gebeurde in wisselwerking met (evident) reële gezondheidsoverwegingen. Het is eerder zo dat die gezondheidsoverwegingen onvoldoende op de eerste plaats kwamen (kapitalistische belangen kwamen op de eerste plek, zoals altijd per definitie het geval is in … een kapitalistische economie). Mondmaskers in binnenruimten zijn overigens een effectief middel waarmee juist kan worden voorkomen dat je op andere vlakken een nóg strenger beleid hoeft te voeren.
Als je Agamben’s filosofische lijn doortrekt naar (een gebrek aan) concreet staatsbeleid, kom je min of meer uit op Bolsonaro’s en Trump’s laconieke omgang met de pandemie: Enorm veel mensen zijn daar nodeloos overleden, ernstig ziek geworden en/of kampen met langdurige (long)covidklachten. Het ‘positief begrijpen’ van ziekte en dood als ‘iets dat wezenlijk bij het menselijk leven hoort’ naturaliseert en miskent het kunstmatig veroorzaakte, contingente feit dat de voedingsbodem van pandemieën aan vruchtbaarheid wint door toedoen van specifiek menselijk gedrag (o.a. door kapitalistische expansie gedreven ontbossing). Het virus dat dood en verderf zaait tijdens de volgende pandemie ‘hoort’ niet ‘wezenlijk bij het menselijk leven’. Het hoort thuis in oerwouden, bijvoorbeeld in vleermuislijven, en het hoort daar lekker te blijven.
In ethische zin kan het ‘positief’ begrijpen van dood en ziekte uitsluitend een persoonlijke keuze zijn die hoogstens jouw eigen lijf betreft; het gaat over de zin van jouw eigen zijn, zo je wilt. Het punt gaat logischerwijs niet op bij vermijdbare dood en ziekte, die immers per definitie juist níet ‘wezenlijk bij het menselijk leven horen’. Wie zichzelf anno 2020-2021 per se nodeloos wilde blootstellen aan een gevaarlijk virus, moest dat vooral doen. Robin Fransman leefde op die manier (nu niet meer). Maar je kunt niet anderen dwingen tot een onnodig verhoogde kans om ziek te worden of zelfs dood te gaan. Dat is onaanvaardbaar. Dood en ziekte horen bij het leven; onnodige dood en nodeloos ziek worden (evident) niet. Artificiële necropolitiek tot sociaaldarwinistische levenskunst verheffen – en de consequenties daarvan met veel retorische bombarie aan anderen opdringen? Nee, bedankt! Steek liever je tijd in het enigszins dempen en voorkomen van de ecologische catastrofe waarin we steeds verder afglijden.