Persoonsvorming. Of toch subjectificatie. Of zelfs individuatie. Emancipatie, of volwassen worden. Talentontwikkeling? Nee, Bildung. Of liever persoonlijke ontwikkeling en zelfontplooiing? Aaarrgggg…
Helderheid is nodig. Persoonsvorming is een thema dat in de tekst van onderwijs2032 aan bod komt en de komende tijd dus veel aandacht zal (moeten) krijgen in het onderwijs. Maar het blijft wat vaag. Er is een lijstje samen te stellen van alles dat er onder kan vallen, zoals de correspondent Johannes Visser liet zien: ‘persoonsvorming is brede talentontwikkeling, identiteitsontwikkeling en creativiteit, en daaronder vallen bijvoorbeeld maatwerk, filosofie, gezondheidsvaardigheden, muziekonderwijs en cultuureducatie, maar het is ook zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen, verantwoordelijkheid, sociale vaardigheden, beheersingsoriëntatie, kritisch denken, culturele vorming en oriënteringskennis. Enzovoort.’ Echt veel wijzer wordt waarschijnlijk niemand daarvan, eerder laat het de breedte zien van de thematiek. Maar ook bijvoorbeeld Biesta heeft het onlangs nog geprobeerd te specificeren in een dergelijke opsomming. Voor Biesta heeft het te maken met een zekere vorm van handelen (wat zoals Van Luin laat zien centraal staat in veel recente boeken) maar ook met zedelijkheid, identiteit, verantwoordelijkheid, relatie tot anderen, wereldgerichtheid, emancipatie en bevrijding, volwassenheid. Biesta heeft kortom met dit woord een schat van meeklinkende concepten in gedachten, wat Biesta vervolgens ook nog eens liever omschrijft als subjectificatie. Alderik Visser (lees hier de hele publicatie) karakteriseert dit denken over persoonsvorming hierom terecht als diffuus. En om uit dit diffuse denken geraken probeert Visser orde op zaken te stellen. Dit gebeurt door een geschiedskundig overzicht te geven. En anders dan een vrij eenzijdige en voor de hand liggende geschiedkundige verwijzing naar M.J. Langeveld’s idee van zelfverantwoordelijke zelfbepaling wijst Visser op een terugkerende belangstelling in verschillende perioden.
Persoonsvorming is, zoals Visser laat zien, een lange tijd opgevat als religieuze en/of morele vorming, later pas als Bildung en/of algemene vorming (soms gecombineerd met een zekere kwalificatie), maar het wortelt vooral in een idee van (zelf)ontplooiing. In dit laatste geval is het doel van opvoeding en onderwijs de ontplooiing van het individuele kind, met een zekere schatplichtigheid aan Rousseau. Dit kan men dus als de hoofdlijn van de Nederlandse geschiedenis van persoonsvorming beschouwen. Visser schrijft dit voor de SLO, en die heeft ‘als nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling een onafhankelijke, niet-commerciële positie als landelijke kennisinstelling en is dienstbaar aan vele partijen in beleid en praktijk’. Een mooie plek om een dergelijke bijdrage aan pesoonsvorming te leveren. En passend juist bij Visser, vanwege zijn eerdere (ook kritisch) beschouwen van het onderwijsdenken (zie zijn onlangs uitgegeven boek en eerdere blog hierover) en oprechte bekommering om het onderwerp en onderwijs in het algemeen.
Het begrip van (de geschiedskundige achtergrond van) persoonsvorming is een positieve opvatting van persoonsvorming. Persoonsvorming is een feit. Visser toont zich realistisch. Dit is nou eenmaal wat we van onderwijs verwachten en dit is nu eenmaal de samenleving waarin we verkeren. We kunnen nu eenmaal niet om de humanistische, liberale verlichtingsdenkers heen. Juist deze traditie staat voor, zoals Dohmen in zijn interessante stuk schrijft ‘brede vorming’: “gericht tegen zinloos weten en handelen én tegen autoritaire vormen van disciplinering. … de ontwikkeling van heel de mens, door zichzelf, met het oog op zichzelf, de ander en de wereld.” Daar gaat persoonsvorming over. De enige restrictie is dat we moeten we zorgen dat de overheid niet bepaald wat voor soort persoon gevormd moet worden, dus beleid en praktijk moeten ‘open’ blijven. Een eerste hint in die richting gaf Alderik Visser al in de interessante eerdere publicatie van Visser over burgerschap in het kader van opvoeding, media en geweld (2006), waar hij met onder meer Hunt kritisch was over vormen van moral regulation waar persoonsvorming met gemak onder kan (komen te) vallen, juist in relatie met burgerschap. Echter staatsburgerlijke opvoeding is nou eenmaal een feit. Persoonlijkheid is volgens Visser met rede gekoppeld aan burgerlijkheid, mits dit vrije burgers zijn:
“… niet als verwachting van zulke of gene burgers met van overheidswege vastgelegde competenties. God beware. Wel in de hoop op volwaardige, vrije burgers die zich in de breedte en de diepte hebben kunnen ontwikkelen; die een uitgebreid, afgewogen pakket aan leerinhouden voor de kiezen hebben gekregen waaraan zij hun interesses en attitudes hebben kunnen toetsen, scherpen, en waardoor zij zichzelf als mens hebben kunnen ontwikkelen. Dat klinkt hoogdravend en dat is het ook. Maar dat is sinds de Verlichting wel wat we als liberale samenleving ook van onderwijs hopen en verwachten.”
Je zou je echter kunnen afvragen of ondanks die kritisch-realistische en geschiedskundig verantwoorde blik niet wat meer invloed mag worden uitgeoefend door denkers als Visser op een thema als persoonsvorming. Het blijft bij actuele inzichten van Berding, Meirieu, Biesta, Pols, Masschelein, en talloze rapporten van de onderwijsraad en OECD die zijn doorgenomen. Een blik op de noodzakelijke komende ontwikkeling of hedendaagse conceptuele herorientatie wordt niet gegeven. Bijvoorbeeld: filosofisch gezien eerder gebaseerd op Spinoza dan op Kant en Rousseau, schreef Deleuze dat persoonsvorming moet worden begrepen als een proces waarin we bijvoorbeeld bij een leerling zijn eigen energie op zichzelf terug voeren. Niet als in het schrijven van een reflectieverslag, maar doordat we de leerling confronteren met zijn eigen acties en daarmee zichzelf ‘aan banden laat leggen’. In een snel overzicht van The Public School wordt dit referentiekader verder uitgestippeld. Men zou zich kunnen baseren op de kritische theorie, op Althusser’s concept van ‘interpellatie’ en ook Simondon’s individuatie. Persoonvorming wordt in al deze opvattingen gezien als dynamisch proces waar nooit begin of aankomst wordt bereikt maar steeds op andere punten meer of minder tot persoon wordt gevormd. In het spoor hiervan zouden ook Massumi en Stiegler en bijvoorbeeld Lazzarato of ook Virno gelezen mogen worden. Het gaat hier over een denken omtrent persoonsvorming die gestolde of geidealiseerde mensbeelden loslaat maar probeert na te denken waar en in welke vorm persoonsvorming dient plaats te vinden – en ook waar niét. Het legt een mogelijkheid open om persoonsvorming te koppelen aan de vorming van concepten en werelden – bij wat Carlin en Wallin de pedagogie van het concept noemen. Het koppelt de hele discussie in principe los van (zoals Visser schrijft) “opvattingen over wat kinderen in essentie zijn, wat zij als volwassen mensen kunnen en/of moeten worden, en hoe dat wordings- of ontwikkelingsproces (mede) op en rond de school bewust bijgestuurd kan (mag) worden.” Het stelt dat er geen essentie van het kind is, bepaalt niet wat volwassen mensen kunnen en/of moeten worden en focust zich niet op bijsturing van het proces. Het probeert helder te krijgen wat voor soort vormingen en stollingen (als in persoonsvorming) optreden die zich uitdrukken in werelden en concepten. Om die als docenten te versterken, dan wel tegen te gaan. Niet reactief of voorschrijvend, niet plannend of regulerend, maar als onderdeel van die dynamiek en met oog ook voor juist voor eigen persoonsvorming en de consequenties of effecten daarvan.
Visser neemt lijkt echter niet een dergelijke nieuwe richting te willen inslaan of zelfs maar te doordenken (misschien is het ook enkel filosofische ballast?!), maar dit liever aan de praktijk te willen overlaten. Daar moet volgens hem worden bepaald wanneer en hoe persoonsvorming in het onderwijscurriculum een plek moet krijgen. Visser wil in dit document niets anders dan heel helder en verantwoord te benoemen wat de actuele situatie is. Hij concludeert terecht dat nooit helemaal duidelijk is geweest wat een dergelijk thema op school of in het klaslokaal precies inhield en laat daarom de praktijk zijn richting bepalen en wil die nergens voorschrijven. “Mogelijk ook kan dat niet anders dan alleen situationeel, op schoolniveau worden bepaald, en/of op klasniveau domweg worden gedaan door pedagogische professionals.” schrijft Visser. Dit zou passen bij de conclusie die hij eerder in zijn tekst ‘revoluties, technologie en bildung‘ trok waar de nadruk lag op onderwijs als mensenwerk waarin geel algemeen geldend recept moet worden gezocht. Het gaat eerder over het versterken en expliciteren van een altijd aanwezig aspect (namelijk persoonsvorming) van het onderwijs. Het zou dan passen bij wat Hester IJsseling schreef: “In alles wat we doen in de klas – of het nu is tijdens de rekenles, bij het fruit eten, lopen op de gang of buitenspelen – zijn we steeds óók bezig met kinderen opvoeden. Hoe ga je met elkaar om, hoe ga je met je spullen om, hoe werk je samen, hoe praat je conflicten uit, hoe neem je verantwoordelijkheid voor je werk en voor de sfeer in de klas, hoe geef je je leraar feedback, hoe blijf je trouw aan jezelf ondanks groepsdruk, enz. enz. In al die dingen werken leraren aan persoonsvorming en socialisering, al noemen we het niet zo.” Het gaat dan om het vinden van een juiste taal, en ruimte om als docent hier een verdieping in aan te brengen. Of men zou dan vooral bij de lerarenopleidingen aan de slag moeten met het thema, zoals bij ISVW is gepoogd door een heuse Bildungsconferentie.
Visser moet en wil in de praktijk op zoek naar een “zeker doel, een inhoud, een grens, een concrete vorm“. Alderik Visser focust daarom op de drie voor de hand liggende scenario’s of dimensies om persoonsvorming op school curriculair vorm te geven: dat is dan ook het gebied waar de SLO zich op zal richten. Niet verrassend is dit op vakniveau (wellicht zou hier het werk van Bruin-Raven, Wassink en Bakker symbool kunnen staan, of het werk op het Edith Stein College), of ook als een meer uitgesmeerde variant gekoppeld aan de inhoud van verschillende vakken tegelijkertijd (ook wel, jawel, toch weer, Bildung te noemen). Daarnaast is er ook een integrale- of community-variant te realiseren. In dit “derde scenario staat niet het vak of de inhoud van persoonsvorming, maar de school als vormend instituut, als pedagogische gemeenschap, zo je wilt, centraal” (misschien kunnen we het dan hebben over een ‘schoolplan’ zoals bij de Bras?). De voor en nadelen van deze opties worden besproken en er wordt zelfs een heuse ‘inspiratiekaart’ toegevoegd. Hier kan men mee aan de slag lijkt me als men de ruimte wil geven aan individuele docenten om verdieping aan te brengen omtrent persoonsvorming op hun eigen school. Toch kan men volgens mij ook de docenten in de praktijk met een dergelijke inspiratiekaart onnodig beknotten of op het verkeerde been zetten. Maar ook dit moet de praktijk dan maar uitwijzen.
Hoe dan ook kan het bewustzijn en focus versterken bij de docenten en schoolleiders, maar ook bij andere betrokkenen, omtrent het thema persoonsvorming. En dat lijkt uiterst belangrijk. Want aanknopingspunten en kansen zijn er genoeg om met dit thema op alle mogelijke niveaus en zowel heel kritisch als ook heel productief aan de slag te gaan. Er is juist nu een grote rijkdom aan aandacht en veelheid aan mogelijkheden om de noodzaak van een dergelijke oefening te onderstrepen. Alderik Visser beschrijft alvast de belangrijkste hedendaagse kansen en redenen (hoewel je er met het bovenstaande ook makkelijk de aandacht voor bijvoorbeeld ’21st century skills’ aan toe kan voegen) :
- Een sterk vertoog rond persoonsvorming clustert zich rond begrippen als ’talentontwikkeling’, ‘excellentie’, ‘maatwerk’, ‘differentiatie’, ‘personalisering’, enz. Omtrent deze thema’s is ook financiering en nadere verdieping te vinden.
- Een eerherstel van de pedagogiek, als de wetenschappelijke, maar tegelijk normatieve reflectie op praktijken van opvoeding en onderwijs (die overigens ook een sterk reactieve component kent). Wezenlijk is of lijkt de gedachte dat de school niet alleen een plek kan zijn waar de nieuwe generatie op last van de oudere zekere kennis tot zich neemt en zich de gewenste normen eigen maakt. Ze moet ook een ‘vrije ruimte’ zijn, met een verwijzing naar Masschelein en Simons.
- Om redenen van volksgezondheid, welzijn en de economie wordt er op (de basis)school al gestuurd op zaken als doorzettingsvermogen, optimisme, extraversie, meegaandheid, nauwgezetheid, enzovoort. De wortels van deze beweging liggen in de positieve psychologie, niet geheel zonder controverse.
Laten we kortom hoe dan ook deze aanknopingspunten aangrijpen om in de praktijk van het onderwijs de kansen te benutten van de focus op persoonsvorming! In dat kader dan ook deze bespreking van Vissers publicatie. En tevens een op deze site nieuwe categorie ‘persoonsvorming’ om (voor de lezer die filosofisch gezien dit thema verder wil doordenken) een aantal belangrijke werken bij elkaar te groeperen. Het filosofische werk wat overigens behoorlijk verschilt van het werk over Bildung en wat dus door middel van een andere categorie te bekijken is!