Ducasse is de naam van een auteur die vooral bekend is geworden als ‘Comte de l’autreamont’. De surrealisten zagen in zijn boek ‘De zangen van Maldoror‘ een groot voorbeeld. De bekende surrealisten Soupault, Breton en Aragon kunnen als ontdekker worden beschouwd en zorgden voor verdere verspreiding van zijn teksten. In de hier besproken tekst getiteld ‘poésies’, in het Nederlands vertaald als ‘Hondse gedichten’, gebruikt Ducasse gewoon zijn eigen naam en slaat hij een andere richting in dan in zijn meer donkere eerste boek.
En ook dit boek bleek erg invloedrijk in specifieke (sub)groepen die op creatieve manier maatschappelijke verandering nastreefden. In deze tekst maakt Ducasse gebruik van verdraaiingen, wat de Situationisten later zouden doorzetten. Het is een manier om je midden in de cultuur diezelfde cultuur te ondergraven. Het is een poging de cultuur zo weergeven dat er ineens hele andere boodschappen aan ontleend kunnen worden of problematische uitdrukkingen ontstaan. In de Nederlandse vertaling zijn diverse verdraaiingen die Ducasse toepast achterin opgesomd, voornamelijk van zinnen van Pascal en Vauvenargues die beide zeer invloedrijke schrijvers waren en zich er dus goed voor leenden. Het gaat er niet om de zinnen van Pascal en Vauvenargues helemaal om te draaien en er iets raars van te maken. Eerder zijn kleine aanpassingen of onopvallende herformuleringen ingezet om andere betekenis op te roepen, om het ineens heel anders te laten lezen. ‘Ducasse breekt de grenzen af van de culturele orde, hij poogt aan gene zijde ervan te geraken‘, zoals Sanders schrijft in zijn voorwoord. Hij noemt het een subversief boek. Hij ziet dat er nieuwe betekenissen worden gecreëerd, voor nieuwe contexten, in een soort bizar spel op het snijvlak van de taal, het denken en het dagelijkse leven. Hij ziet het als een buskruit voor toekomstige kritiek, in een mediagenieke wereld die gericht is op calculatie, winst, angst, gelijkschakeling. Waar eerst de mens kwam met prachtige vergezichten, mooie theorieen, idealen, en later daar afstand van nam in negativiteit, nihilisme en/of (postmoderne) kritiek – daar wil Ducasse tegen deze gewoonten (wat hij een soort tics noemt) in veel meer lucide denken aanvangen, waarbij geen enkele maatschappelijke positie of machtpositie wordt aangehangen maar het bewustzijn wordt doorkruisd en de mogelijkheden voor verandering worden vermenigvuldigd. Onvoorspelbare tegendraadse handelingen en beschrijvingen moeten voorop staan, aldus Sanders. Het is echt een spel met de taal en met de cultuur, om die daarmee weerstand te bieden, om verweer mogelijk te maken. En daarom is Ducasse dus ook terecht meer geneigd zijn denken als een soort poezie (de titel van dit boek) te zien dan als een filosofie, hij wil in zekere zin de strijd aan gaan met de filosofen en hun ideeën omtrent wat goed of juist zou zijn. Maar geen poezie die enkel bestaat uit mooie rijmsels: er is helemaal geen sprake van rijmen. De creativiteit rondom taal wordt nog verder doorgevoerd.
Filosofen zijn niet zo ver als dichters. Dichters hebben het recht zich hoger te achten dan filosofen.
Juist ‘de beste roman- en toneelschrijvers zouden op den duur de befaamde idee van het goede verminken, als het instituut onderwijs, bewaarplaats van het juiste, de jonge en oude generaties niet in het spoor van het fatsoen en de arbeid hielden‘. Ducasse keert zich dus tegen het fatsoen, de moraal, ‘het goede’, en de arbeid, en ook het onderwijs die voor dat alles instaat. Het onderwijs doet volgens Ducasse vooral veel kwaad. Mits het niet (net als hem) de bekrompenheid weet te doorbreken. Dat doorbreken dat doen we volgens Ducasse door de slechtheid van de mens en zijn scholen te erkennen, en daar kwaad over spreken. Het is een kwestie van karakter tonen en ons eraan ontworstelen.
Het moeilijke is dat de meesten de neiging hebben om zich te verheffen. Om zich beter te wanen dat de rest, of om het beter te weten. Dat is wat zoveel filosofen en professionals doen: beroepend op grote ideeen over de mens en de natuur. Denkers moeten nu eindelijk eens de mens met de meeste ondeugden overladen en niet steeds proberen op te hemelen.
Wij mogen graag het karakter beteugelen. Wij verheffen onszelf boven onze soort. Wij verrijken ons met het aanzien, waarmee wij haar overladen. Wij geloven dat wij ons eigen belang niet kunnen scheiden van dat van de mensheid, dat wij over de soort geen kwaad kunnen spreken zonder onszelf in een kwaad daglicht te stellen. Deze bespottelijke ijdelheid heeft de boeken gevuld met lofzangen op de natuur. De mens is in ongenade bij degenen die denken. Wie zal hem met minder ondeugden overladen? Wanneer stond hij niet op het punt zich te verheffen, zijn deugden weer in oude luister te herstellen.
In zijn De zangen van Maldoror had hij geprobeerd de slechtheid uit te vergroten. Er staan dus ook talloze narigheden in: kinderen worden beschreven terwijl de nagels in hun vel worden gedrukt, door een hond aan stukken worden gescheurd, of zich in een vijver verdrinken. Ook wordt pederasme beschreven om een vrij nare en naargeestige manier. Maar daar gaat het in dit boek ook om: alles wordt tot in het duistere en lyrisch zwarte doorgetrokken opdat er misschien iets tevoorschijn kan worden geroepen voorbij het dagelijkse reguliere bewustzijn en de narigheid. Misschien valt er uiteindelijk nog iets zoets en moois te destilleren uit het kwaad. En enkel zoiets abstracts als de rekenkunde, meetkunde en algebra werden door hem daarbij nog hoog geacht. Dit oversteeg misschien nog enkel (en dan ook ruimschoots) de slechtheid van de mens, hier was volgens hem veeleer een waarheid te vinden. En al komt het kind in deze Hondse gedichten meer positief naar voren (voor Ducasse zijn de jongeren die op de middelbare school komen dan ook nog jonge dichters), het is niet zo dat hij daarmee de kinderlijke natuur in dit boek verheerlijkt of als fundament beschouwd. Ducasse staat voor een daadkrachtig verwerpen van Voltaire, Rousseau, maar ook allerlei mythen en goden die richting zouden moeten geven aan het kind en de opvoeding. Het onderwijs dat daarop gebaseerd is maakt ziek, het gaat je dromen beheersen, de lesstof is veelal ouderwets en irrelevant, de methoden zorgen voor een slappe herhaling of vertaling van eerdere culturele uitingen, het slaat op alle manieren de plank volledig mis. “In de vaste overtuiging hen te kunnen verslaan grijp ik naar de zweep van de verontwaardiging en de wikkende en wegende concentratie en ik wacht vastberaden op deze monsters als hun voorbeschikte dompteur.” Een mooi beeld wat duidelijk het contrast duidelijk maakt tussen wat Ducasse voorstaat en de gangbare opvattingen van pedagogen, docenten – of misschien wel alle reguliere onderwijsmensen. Ducasse wapent zich met verontwaardiging tegen de reguliere onderwijsfilosofische, theoretische of religieuze denkers – hij wil ze temmen en verslaan, en evengoed alle heersende denkbeelden over het overdragen van onze beschaving en cultuur.
Toch neemt hij niet geheel afstand van het onderwijs, of van het school als instituut. Hij daagt het westerse denken en zijn uitwerkingen richting moraal en beschaving uit. Niet vanuit een nog meer beschaafde of volwassen positie (Ducasse zou overigens ook maar 24 jaar oud worden). Het enige wat voor hem telt is een meer weerbarstige of rebelse positie, een ondermijnende positie die de uitwassen in zekere zin verheerlijkt en daarmee de bizarre kanten laat zien. Hij weigert daar iets anders, beters, mooiers tegenover te zetten als nieuw ideaal. Hij volhardt in zijn uitdaging. Het enige wat hij omhemelt zijn de rariteiten die we in de praktijk zien, die hij zelfs roemt en aanhangt. En alleen maar omdat daar juist het avontuur begint en mogelijkheden zitten voor nieuwe inzichten of aanpakken, en misschien zelfs een hele andere wereld. Ducasse drijft op de spits, gaat na waar de extremiteiten zich tonen die vervolgens uitvergroot of benut kunnen worden, en zo gaat het alles te lijf en kan het blijvend het denken aanjagen en de cultuur in al zijn bekrompenheid doorbreken en waar nodig zelfs vernietigend tegemoet treden.
Opstellers van stompzinnige wetten, uitvinders van een bekrompen moraal, ga weg van mij, want ik ben een onpartijdige geest. En jullie, jongemannen, of liever jonge meisjes, verklaar mij hoe en waarom (maar blijf op een behoorlijke afstand, want ook ik kan mijn hartstochten niet bedwingen) de wraak in jullie harten ontkiemde, dat jullie zulk een krans van wonden in het ingewand der mensheid hebt gelegd.
Dat maakt zijn positie zo ontzettend relevant en interessant. En daar de jongelingen in meevoeren, of, misschien beter, in voorop laten gaan: dat is wat hij probeert, dat is wat hij doet, wat velen heeft geïnspireerd die op een creatieve manier weerwoord willen bieden aan eigenlijk het geheel van gangbare opvattingen en huidige culturele constellatie. En dat is een uiterst avontuurlijk en spannend idee om in de klas uit te proberen.
Ducasse is dus wel degelijk uit op een leren en onderwijzen, wat hij in dit boek op twee plekken misschien het meest direct in zijn dichterlijke, duidelijk ook verdraaide, maar zeer toegespitste citaten duidelijk maakt. Citaten waarmee hij zijn werk en zijn visie juist met betrekking tot onderwijs duidelijk maakt. Zinnen die meerdere, soms haast tegenstrijdige, interpretaties kennen en die wonderwel passen bij het bovenstaande, dus bij Ducasse zijn eigen werk, bij wat hij voorstaat en wat hij wil bereiken:
Je m’instruis à proportion de ma pensée enchaînée.
Malgré la vue de nos grandeurs, qui nous tient à la gorge, nous avons un instinct qui nous corrige, que nous ne pouvons réprimer, qui nous élève!