In dit boek (vrij beschikbaar online) betogen Harney en Moten dat de rijkdom van ons sociale leven beperkt wordt. Ze willen op basis van een serie aan concepten proberen iedereen aan te zetten tot een hernieuwd sociaal leven. Een veel opener sociaal leven dat zich vrij maakt van restricties opgelegd door instituten, controlemechanismen en maatschappelijke normen. Het boek gaat in het kort over het uit elkaar halen, ontmantelen en neerhalen van de ‘shit’ die ons nu als algehele structuur of geheel van structuren limiteert en begrenst. Dit is in ieder geval de bottom line van de inleiding van dit boek, aldus ene ‘J’, die daarmee meteen ook vrij krachtig de toon weet te zetten. Moten en Harney willen aanzetten tot een erkenning van een altijd al aanwezige gekte, ongecontroleerdheid of vrijheid – dus tegen die limiterende structuren in. Het gaat niet om het proberen oppositie te voeren of een nieuwe structuur te ontwerpen. Ze willen naar een situatie toe waar de vraag naar structuur er niet meer toe doet. En onder die structuur valt een hele hoop: de indeling van de wereld zoals we die kennen, allerlei vormen van buitensluiten en discriminatie, kolonialisme, maar ook elke vorm van institutionele of wettelijke orde. Wat ze voorstaan is een expansie van de ongestructureerdheid.
Waarom zo’n heisa over structuur? Waarom een expansie van ongestructureerdheid? Als dat je vragen zijn is dit boek niet voor jou geschreven. Het boek is geschreven voor degenen die door die structuur worden tegengewerkt of die de beperkingen er van ervaren. Als je er niet door die structuur geconfronteerd wordt is het makkelijk om die structuur niet te zien of te negeren. Je kan degenen die moeite hebben met structuren makkelijk wegzetten als criminelen, dwarse mensen of onruststokers of idealisten. Prima. Maar dit boek is bedoeld voor degenen die wel degelijk die structuur opmerken en daar niet tevreden mee zijn en het neemt juist die positie serieus. Er zijn voldoende mensen die zich serieus en met recht aan de huidige structuur willen ontworstelen en/of niet (enkel) in dienst daarvan willen opereren. Dit boek is voor iedereen een einde wil maken aan die alles-overheersende structuur, voor iedereen die merkt dat die algehele structuur sociaal leven in de weg staat.
Moten en Harney geven een strijdplan, ze laten een oplossing zien die duidelijk maakt hoe het vandaag de dag mogelijk is om je aan elke vorm van structuur te onttrekken. ‘Weigeren’ is het devies. Laten we ons geen illusies maken, of ons een verkeerd beeld laten opdringen. Dit soort weigeren heeft niets te maken met de beelden die op tv te zien zijn van ‘opstand’ bij onderwijsinstellingen of demonstraties van studenten. Weiger liever een deel te zijn van de ‘management of pedagogy’ die het onderwijs direct raakt en weiger tegelijkertijd ook om je er alleen maar boos om te maken en weiger je tegelijkertijd helemaal uit het onderwijs terug te trekken. Als je op die manier weigert wordt in hele eenvoudige situaties een structuur zichtbaar en die structuur moeten we alles behalve tegen gaan, dat zou het waarschijnlijk alleen maar versterken, maar die structuur moeten we simpelweg wederom blijven weigeren. Weigeren jezelf in een hokje te laten dwingen, weigeren je te laten aanspreken op je functioneren als docent, weigeren te moeten kiezen tussen stilte en leren of rumoer en onrust – het weigeren is genuanceerder dan je misschien in eerste instantie zou denken. Stel nou eens dat je op die manier besluit te weigeren: weigeren te kiezen uit de opties die je vanuit je opgelegde rol geboden worden. Dan zou dat niet betekenen dat alles in het honderd loopt. Dan zou daarmee niet de wereld tot stilstand komen. Het enige dat er gebeurt is dat je begint je te onttrekken aan de dominante structuur en dat er ruimte komt voor een meer algemenere sociale interactie tussen jou als mens en andere mensen. En dat is precies wat Moten en Harney in dit boek voorstaan.
Laat ik dat toelichten aan de hand van een voorbeeld voor docenten. Een specifiek voorbeeld van in het klaslokaal, relevant en mogelijk voor elke docent en leraar. Namelijk het weigeren een klas tot orde te roepen.
” when we refuse, Moten and Harney suggest, we create dissonance and more importantly, we allow dissonance to continue – when we enter a classroom and we refuse to call it to order, we are allowing study to continue, dissonant study perhaps, disorganized study, but study that precedes our call and will continue after we have left the room. Or, when we listen to music, we must refuse the idea that music happens only when te musician enters and picks up an instrument; music is also the anticipation of the performance and the noises of appreciation it generates and the speaking that happens through and around it, making it and loving it, being in it while listening. And so, when we refuse the call to order – the teacher picking up the book, the conductor raising his baton, the speaker asking for silence, the torturer tightening the noose – we refuse order as the distinction between noise and music, chatter and knowledge, pain and truth.”
Moten en Harney roepen ons op om hierin te oefenen door waar mogelijk een begin te maken met die dissonante en ongeorganiseerde ‘studie’. Studie is een kernwoord in de teksten van Moten en Harney: studie is een manier van denken met anderen, maar dan wel radicaal anders opgevat dan de manier van denken die welk instituut dan ook maar van je verlangt. Het is een constante, gezamenlijke vlucht, die constant blijft duren waarin die vrije sociale interactie voorop staat. Met andere mensen samen gaan zitten en hebben over wat er van belang is om te doen, buiten de sociale rollen en geïnstitutionaliseerde patronen om. Het is geen vlucht naar een ander klimaat, een andere omgeving, een andere structuur, het is een in beweging blijven dat je doet omdat je hebt geleerd dat organisaties vooral obstakels zijn om jezelf daadwerkelijk te organiseren. Ga daarbij uit van posities die misschien gek lijken, laat je voeren door wensen die onmogelijk lijken. Dat het gek en onmogelijk is komt over het algemeen door een specifieke structuur, die opgelegde ordening van de wereld. Het ís niet onmogelijk of gek. Weiger dat te accepteren. Weiger wat je geweigerd wordt.
Weiger dan vooral ook dit te reduceren tot een gesprek wat enkel met vrienden als hobby kan plaatsvinden, weiger het tot een spelletje te maken om voor of tegen school (of universiteit) te zijn als instituut. Het is niet óf een goed gesprek van mens tot mens, óf een instituut en structuur. Er zijn zoveel voorbeelden waar intellectuelen eerder de universiteit genieten als een soort ‘wild ride’, en tegelijkertijd een subversieve als meegaande (zelfs versnellende) rol binnen een dergelijk instituut spelen. Deleuze dient hier als voorbeeld. Tegelijk in de wereld geloven en er deel van uit maken: deel ervan uitmaken om er het eind van mee te maken en er een eind aan te maken. Blijf kortom uitgaan van een sociale capaciteit, een collectieve oriëntatie waarbij de toekomst als gemeenschappelijk project wordt gezien. Voorbij alle institutionele boeken, regels en onderzoeken, niet er tegen en niet er naast.
Weer terug naar het klaslokaal. Denk eens aan opmerking richting een leerling of student die op een onverwachte manier heel raar uit je mond komt en die de leerlingen aan het lachen brengt. Onprofessioneel gedrag zou je het moeten noemen. Onpraktisch, inefficiënt. Ballast voor de institutionele doelstellingen. Maar dit is juist de richting van de benodigde vlucht die Moten en Harney willen stimuleren. Juist dit soort opmerkingen omarmen, dit soort momenten koesteren, juist dat type ongecontroleerdheid zien als enige mogelijke vlucht uit de controle. Er ís geen andere weg uit het institutionele, professionele, effectieve werken en denken. Het is ‘voorbij’ wat we nu als lesgeven kennen. Niet dat lesgeven niet ook effectief en professioneel en alles moet zijn, maar daar willen we juist aan voorbij komen. Effectief en professioneel is precies die structuur, daarbinnen opereren is niet genoeg. Het gaat over de onveilige route kiezen, profetisch werken naar een andere organisatie – maar elke bestaande organisatie voorbij. Jezelf eraan ontworstelen door méér te doen, bijvoorbeeld zowel netjes uitwerken en afronden én toelaten dat anderen buiten-reglementair kunnen blijven. Het is toekomstgericht, niet enkel dwars maar eerder subversief en versterkt het clandestiene handelen:
“What the beyond of teaching is really about is not finishing oneself, not passing, not completing; it’s about allowing subjectivity to be unlawfully overcome by others, a radical passion and passivity such that one becomes unfit for subjection, because one does not possess the kind of agency that can hold the regulatory forces of subjecthood, and one cannot initiate the auto-interpellative torque that biopower subjection requires and rewards. It is not so much the teaching as it is the prophecy in the organization of the act of teaching. The prophecy that predicts its own organization and has therefore passed, as commons, and the prophecy that exceeds its own organization and therefore as yet can only be organized. Against the prophetic organization of the undercommons is arrayed its own deadening labor for the university, and beyond that, the negligence of professionalization, and the professionalization of the critical academic. The undercommons is therefore always an unsafe neighborhood.”
Geen kritisch onderwijs of proberen een kritisch denken in het instituut in te bedden. Dat kan niet. Het hele kritische project is ingekapseld en onderdeel geworden van de structuur zelf. Profesioneel handelen is per definitie kritisch geworden. Er bestaat een algehele maatschappelijke strategie van professionalisering. Professionalisering is daarbij echter vooral ‘vernauwing’ of ‘omcircelen’. Het is een in rondjes lopen, terwijl een ‘minderheid’ omcirkeld blijft en beheerst wordt. Moten en Harney doen ook geen verzoek om sceptisch te blijven of om een zekere afstand te bewaren tot de dagelijkse praktijk. Skeptisch zijn, kritisch zijn, het gaat allemaal om vragen stellen. Harney en Moten hebben geen vragen. Ze hebben geen behoefte aan vragen. Geen behoefte aan keuzes:
“The critical academic questions the university, questions the state, questions art, politics, culture. But in the undercommons it is “no questions asked.” It is unconditional – the door swings open for refuge even though it may let in police agents and destruction. The questions are superfluous in the undercommons. If you don’t know, why ask? The only question left on the surface is what can it mean to be critical when the professional defines himself or herself as one who is critical of negligence, while negligence defines professionalization? Would it not mean that to be critical of the university would make one the professional par excellence, more negligent than any other? To distance oneself professionally through critique, is this not the most active consent to privatize the social individual? The undercommons might by contrast be understood as wary of critique, weary of it, and at the same time dedicated to the collectivity of its future, the collectivity that may come to be its future. The under-commons in some ways tries to escape from critique and its degradation as university-consciousness and self-consciousness about university-consciousness, retreating, as Adrian Piper says, into the external world.”
Geen keuzes of vragen dus. Geen kritiek of professionalisering. Moten en Harney mikken op een totaal ander referentiekader. Het moet ondergronds, verstopt, verhult. Vandaar ook die ‘undercommons’. In de inleiding wordt bijvoorbeeld verwezen naar ’the invisible committee’, in de teksten zelf wordt Virno meermaals aangehaald maar komen ook Rancière, Marx, Derrida en zeker ook Toni Negri, Hardt en Bifo aan bod. Daarmee wordt gelijk zichtbaar dat de ideeen die worden gehanteerd in sterke mate ontwikkeld zijn in Italie binnen operaismo en autonomia en in een paragraaf over logistiek wordt dat kader vrij expliciet benoemd, maar er wordt gelijk ook een kritiek geformuleerd op dit kader. Ze zien het wel degelijk als een volgende, hedendaagse aanscherping van dit gedachtegoed en geen simpele herformulering hiervan:
To work today is to be asked, more and more, to do without thinking, to feel without emotion, to move without friction, to adapt with-out question, to translate without pause, to desire without purpose, to connect without interruption. Only a short time ago many of us said work went through the subject to exploit our social capacities, to wring more labor power from our labor. The soul descended onto the shopfloor as Franco ‘Bifo’ Berardi wrote, or ascended like a virtuoso speaker without a score as Paolo Virno suggested. More prosaically we heard the entrepreneur, the artist, and the stakeholder all proposed as new models of subjectivity conducive to channeling the general in-tellect. But today we are prompted to ask: why worry about the sub- ject at all, why go through such beings to reach the general intellect?
Ook is duidelijk gebruik gemaakt van het werk van oa. The Black Panthers en Frantz Fanon. Fanon wordt waarschijnlijk nog het meest aangehaald in het hele boek. Combineer dit dan nog eens met allerlei muzikanten en voorbeelden en je begrijpt dat het enkel om de referenties al een rijk en interessant boek is om te lezen. Lees het niet enkel vanwege de idee omtrent onderwijs. De kracht ligt er juist in dat de onderwerpen ‘black studies’, het werk van NGO’s, onderwijs, financiele (en andersoortige) schuld, beleid, planning, beheer, enzovoorts allemaal aan elkaar worden gekoppeld en als geheel worden beschouwd.
Zo kan juist vanuit het thema ‘schuld’ een diepgang geven aan ‘leren voor de cijfers’ of studeren voor de studiepunten: studeren moet studie zijn in weerwil van enig ‘credit’ (cijfers, punten, diploma). Niet omdat je daarmee de beste studenten kan afleveren als onderwijs, maar eerder andersom: omdat de student nooit zou moeten besluiten een zogenaamde lening in te lossen, te betalen. Een student die geen ‘credits’ meer wil dus. Een student die studiepunten weigert, een leerling die weigert zijn cijfer te ontvangen, een student die er eer uit haalt zijn diploma te weigeren, omdat hij niet zijn gemaakte schuld van het onderwijs wenst in te lossen.
“The student is not home, out of time, out of place, without credit, in bad debt. The student is a bad debtor threatened with credit. The student runs from credit. Credit pursues the student, offering to match credit for debt, until enough debts and enough credits have piled up. But the student has a habit, a bad habit. She studies. She studies but she does not learn. If she learned they could measure her progress, establish her attributes, give her credit. But the student keeps studying, keeps planning to study, keeps running to study, keeps studying a plan, keeps elaborating a debt. The student does not intend to pay.”
En levert dit nu de perfecte beschrijving op van een nieuw soort onderwijs, of nieuwe praktijk voor docent of een nieuw soort student? Zijn dit de nieuwe idealen om je aan het onderwijs als structuur te ontworstelen? Eerder geeft een wat Moten en Harney betreft een gevoel dat dingen anders kunnen, en dat het misschien al anders is, anders dan dat we in de boeken lezen en in de gangbare discussies horen. Een gevoel dat we ook bij anderen kunnen aanvoelen, wanneer we met collega’s in contact komen zonder een gemedieerde, gestructureerde, georganiseerde omgeving of geforceerde uitwisseling van ideeën. Het gevoel dat we moeten weigeren ons gestructureerde rolletje te spelen.
This is is modernity’s insurgent feel, its inherited caress, its skin talk, tongue touch, breath speech, hand laugh. This is the feel that no individual can stand, and no state abide. This is the feel we might call hapticality.Hapticality, the touch of the undercommons, the interiority of senti-ment, the feel that what is to come is here. Hapticality, the capacity to feel though others, for others to feel through you, for you to feel them feeling you, this feel of the shipped is not regulated, at least not successfully, by a state, a religion, a people, an empire, a piece of land, a totem. Or perhaps we could say these are now recomposed in the wake of the shipped. To feel others is unmediated, immediately social, amongst us, our thing, and even when we recompose religion, it comes from us, and even when we recompose race, we do it as race women and men. Refused these things, we first refuse them, in the contained, amongst the contained, lying together in the ship, the boxcar, the prison, the hostel.
Niet geheel ‘uncontained’ dus, niet eruit stappen, niet opgeven. We blijven beheerst en verbonden. We zijn gevangen maar ook onbevangen. Onbevangen lesgeven: Moten en Harney geven ons juist daarvoor radicale aanknopingspunten, metaforen, tools – of zoals Fred zelf in het interview in het boek zegt – ‘props’ (het Nederlanse ‘rekwisiet’ volstaat hier niet):
A metaphor popped into my head. You can either talk about it as having a kind of toolbox or also talk about it as having a kind of toy-box. With my kids, most of what they do with toys is turn them into props. They are constantly involved in this massive project of pretend-ing. And the toys that they have are props for their pretending. They don’t play with them the right way – a sword is what you hit a ball with and a bat is what you make music with. I feel that way about these terms. In the end what’s most important is that the thing is put in play. What’s most important about play is the interaction. One time we were driving in the car and my kids were playing this game called ‘family,’ and it’s basically that they’ve created an alternative family and they just talk about what the alternative family is doing. This time, when they had really started enjoying the game, my eldest son looked at me, I could see him through the rearview mirror, and he said, “dad, we have a box, and we’re going to let you open this box, and if you open the box, you can enter into our world.” That’s kind of what it feels like: there are these props, these toys, and if you pick them up you can move into some new thinking and into a new set of relations, a new way of being together, thinking together. In the end, it’s the new way of being together and thinking together that’s important, and not the tool, not the prop.
En naast dit boek, dat als een dergelijke ‘prop’ kan worden gezien, is Harney ook betrokken geweest bij een nieuw soort schoolopzet (zie flyer hieronder) en zijn er talloze initiatieven ontplooit die uit het bovenstaande inspiratie ophalen of als experiment concrete projecten initiëren. Daarbij gaat het niet over grote zichtbare initiatieven aangezien een groot deel ook juist ondergronds zal kunnen en moeten plaatsvinden. Onder de radar blijven, niet als instituut of structuur denken te moeten verwezenlijken.
Dat maakt het boek een beschrijving van een veelomvattend, ongrijpbaar maar des te krachtigere beweging binnen het denken omtrent studeren, school, onderwijs en leren. Maar ga nu niet dit boek aanhangen als hét spannende, nieuwe, kritische, activistische boek om naar te gaan leven, maar zoek vooral een eigen manier om anderen hierover te spreken, contact te maken en van elkaar te leren. Ten slotte zijn we allemaal in staat om ons eigen sociale leven wel degelijk te organiseren – en dat doen we dan juist voorbij alle organisaties en media!
Pingback: Fred Moten – Blackness and Nonperformance | onderwijs filosofie
Pingback: Tegenlicht – De slimme universiteit | onderwijs filosofie
Pingback: Sidsel M. Hansen en Tom Vandeputte – Politics of study | onderwijs filosofie
Pingback: Joost de Bloois – In de naam van het maagdenhuis | onderwijs filosofie
Pingback: Alex Wardrop & Deborah Withers (ed.) – The para-academic handbook | onderwijs filosofie
Pingback: Robert Haworth & John Elmore (ed.) – Out of the ruins | onderwijs filosofie
Pingback: Strike! Magazine – Radical pedagogy | onderwijs filosofie
Pingback: La Paperson – A third university is possible | onderwijs filosofie
Pingback: Making Public | What’s going on? Het essay in de wereld – About the essay, now also in English
Pingback: Tyson E. Lewis – Inoperative learning | onderwijs filosofie
Pingback: Jacob Lindgren (ed.) – Extra-curricular | onderwijs filosofie