Rudi Laermans schrijft in De Witte Raaf nummer 178 (november en december 2015) heel treffend dat ervaringsgezag plaats maakt voor kennisgezag. In dit gedegen essay beargumenteerd hij dat dit zorgt voor een grenzeloze normering, op basis van reflexieve kennis. We kennen in het onderwijs de nadruk op de reflectieverslagen, beoordelingsrubrics en toetsmatrijzen, wat hier makkelijk als voorbeeld zou kunnen dienen. Kennisgezag wordt hier verheven boven ervaringsgezag. Kennisgezag kenmerkt zich door intellectualisering en een nadruk op explicitering.
Ervaring (in collectieve zin, onze traditie) verwordt daarmee tot patrimonialisering en ‘vererfgoeding’. Simplistisch gezegd: we kennen geen tradities meer, het verleden zien we als een soort museum van vroegere zaken die voor ons op bepaalde plekken wordt uitgestald. Of wat we uit een boekje kunnen leren, of desnoods op internet wel terug kunnen vinden. Het lichamelijke (praktische, orale) van de traditie is niet meer van belang. In nummer 180 nam diezelfde Laermans het (ogenschijnlijk mede daarom) op voor de oude Bildungsgedachte: ‘Thans nog de idee van Bildung verdedigen, is voor alles opkomen voor het bewaren – ook in de zin van het herinneren – van die mogelijkheid tot verandering.’ Tegen een (laten we zeggen) neoliberale achtergrond kan deze Bildungsgedachte volgens hem een kritische lading krijgen omdat het gaat over een bredere vorming (bijvoorbeeld ook meer lichamelijk) dan het verleden leren kennen en kennisgezag te vermeerderen.
En er zijn ondertussen nog een aantal nummers van De Witte Raaf verschenen die ingaan op onderwijs-gerelateerde onderwerpen. Zoals het bovenstaande al aangeeft wordt daarbij de filosofische bespiegeling in vaak lange (openings)teksten niet geschuwd. Gericht op nadenkende lezers die er van houden echt ervoor te gaan zitten en met aandacht een lange tekst door te nemen. Het is vast niet aan iedereen besteedt. Maar voor wie deze aandacht wel op kan brengen, reden genoeg om het onder de loep te nemen. En zeker voor degenen die affiniteit hebben met kunst. De Witte Raaf is namelijk een (gratis) krant die ‘het gesprek en de reflectie over beeldende kunst in Nederland en Vlaanderen wil stofferen en inspireren. Het blad kiest voor een probleemgerichte en kritische aanpak die zich niet bij voorbaat bekent tot de codes van een bepaald wetenschappelijk specialisme, of tot één herkenbare standaardbenadering.’ Wanneer de teksten in deze krant over onderwijs gaan, zoals die waar we ons hier op richten, dan is het thema ‘esthetische opvoeding’ niet verrassend.
In nummer 181 en in nummer 183 wordt dit thema dan ook in alle rust uitgeplozen door interessante auteurs. Er wordt met name recht gedaan aan Schiller die met zijn brieven toch essentieel blijft om het denken over ervaring, Bildung, traditie en verandering – juist daar waar dit wordt opgerekt zodat het zoveel mogelijk omvat: een volwaardige, speelse, esthetische, in alle vrij ontwikkelende opvoeding. Arnold Heumakers laat dit zien in Autonomie, engagement, luciditeit als hij schrijft over de actualiteit van Schillers ‘Brieven over de esthetische opvoeding van de mens’. Maar ook via Klaas Tindemans en zijn stuk De dramaturgie van de ongehoorzaamheid is er vanuit het vormingstheater en de politieke theatraliteit van vandaag veel te zeggen over esthetiek en opvoeding.
Het levert vraagtekens op bij de eerdergenoemde stukken van Laermans. Allereerst over zijn opvatting omtrent de term ‘Bildung‘ wat eerder door landgenoot Masschelein al uitvoerig was aangepakt en waar (welliswaar gericht op theater maar breder toe te passen) Tindeman een alternatief voor oppert. Blijf liever bij het begrip vorming, dat in het Nederlands ook meer associaties oproept met het lichamelijk en de tradities, en met ervaring (in vorm blijven, maar ook als onstaan of maakgeschiedenis) dat dusdanig wordt ingezet: “…dat de illusies van het neoliberale individualisme in vraag stelt, door ze te ontmaskeren als verdoken reproductie van hiërarchie en hegemonie.” Een dusdanige leerling, student, onderzoeker hebben we nodig, evenals een toeschouwer in het theater, die weet dat kijken ook een vorm van handelen is, die bereid is de kloof tussen kijken en handelen permanent te heroverwegen. Vorming dus (of zoals Maaschelein het noemt: ‘studie’) die niet wijst op een persoonlijkheids(ideaal) zoals Bildung dat in zich heeft, maar wat wijst op een open, onderzoekende, aarzelende en bedachtzame manier van doen. (Ver)vormend eerder dan tot een specifieke vorm (uitkomst, resultaat) komen. Vorming is daarvoor misschien wel een mooie term, beter dan Bildung. Tegenover Bildung is vorming dan eerder een ‘gestaltung’. Het sluit namelijk aan bij dat wat Schiller ‘levende vorm’ (lebende Gestalt) noemt, dat wat stof en vorm met elkaar verzoent, of meer politiek datgeven wat natuur en staat met elkaar in balans brengt.
Die ‘lebende Gestalt’ wordt knap uitgewerkt door Arne de Boever in het zojuist verschenen en dus thans laatste nummer (184) van de Witte Raaf. Hij schrijft dat juist op dit punt Rancière erg door Schiller is geinspireerd, specifiek in zijn boek met de titel ‘de onwetende meester‘. De Boever schrijft:
De paradox in de titel [van het boek van rancière, red] vat de relevantie van de fundamentele tegenstelling uit Schillers tekst – stof versus vorm, natuur versus staat – samen voor de pedagogische theorie. De stof, de natuur, is de onwetendheid: de vorm, de staat, is het meesterschap. De revolutie leidt van de onwetendheid naar het meesterschap, maar die overgang is niet zonder risico: als het meesterschap de link met de onwetendheid verliest, leidt dat tot waardeloze studenten. Onwetendheid zonder enige vorm van meesterchap produceert dan weer razende idioten. Voor Rancière – maar zijn project is hier al vaak verkeerd begrepen – bestaat de uitdaging er precies in om de onwetendheid en de meesterschap samen te denken. … Verkeerd begrepen: op het eerste zicht lijkt het alsof Rancières boek een pleidooi tegen de meester is, en vóór onwetendheid. Maar niets is minder waar.
De Boever, iemand die weet waar het het over heeft gezien zijn eerdere publicaties, zet het spel van onze kinderen voorop om duidelijk te maken hoe we die uitdaging te lijf moeten gaan. We moeten net als kinderen opgaan in ons spel, het spel moet ons meevoeren in de juiste richting:
‘Spelen … is mijns inziens een goede aanduiding voor de positie tussen status quo en radicale breuk die ik met Rancières term ’talrijke kleine verschuivingen’ heb proberen te vatten: het spel breekt met de status quo, maar doet dat nooit zo radicaal dat elke vorm erin wordt opgegeven. Er is in het spel sprake van een terugkoppeling naar de natuur, maar op zo’n manier dat een overgang naar een nieuwe vorm mogelijk wordt. Dit ‘verlichte’ spelen, een spelen dat medieert tussen de twee driften die de politieke balans voortdurend dreigen te ontwrichten, is mogelijk nog altijd het beste, meest geduldige antwoord op onze ‘revolutionaire’ ambities, of op wat Michel Foucault in dienst reflectie op Kants Verlichtingspolitiek ‘ons geduldige verlangen naar vrijheid’ noemt.
Deze talrijke kleine verschuivingen zijn in Rancières denken kleine verschuivingen van het zintuiglijk waarneembare, dat wat we samen om ons heen waarnemen. Het bevraagd het gemeenschappelijke delen van het zintuiglijke en het algemeen redelijke. Het algemeen redelijke kan niet losgekoppeld worden van hoe we de wereld zien, voelen, horen, ruiken of smaken. Elke herverdeling leidt bij Rancière tot een nieuw gemeenschappelijk delen. Maar die verschuivingen, als dynamiek, zijn essentieel. Het moet niet stollen, niet enkel bewaakt worden, vastgezet, we moeten niet denken dat hetgeen we om ons heen waarnemen ‘is wat het is’. We moeten – tegen de huidige vervlakkende, controlerende, structurerende, beperkende tendensen in – verschuivingen aanjagen. Of althans: Rancière zou ons willen laten zien wat dit kan opleveren, zonder per definitie te claimen dat alle vormen van vervlakking of controle altijd verkeerd zouden zijn. Net als bijvoorbeeld zijn boek ‘Aisthesis‘ maar ook in wat hij schreef op basis van archiefonderzoek in ‘La nuit des prolétaires‘ is het zoeken naar verhalen, gebeurtenissen, mensen die in de regel in de algemene gedeelde geschiedenis niet voorkwamen, onzichtbaar waren en een verschuiving teweeg kunnen brengen. Overigens is dat ook precies hoe ‘de onwetende meester’ begrepen kan worden.
Laten we hiermee nog eens kritisch terug keren bij Laermans zijn opening van de bovengenoemde publicaties over onderwijs en opvoeding van de Witte Raaf. Laermans begon zijn stuk uit nr. 178 met een quote uit ‘ervaring en armoede’ van Benjamin dat gaat over het eerder genoemde gebrek aan ervaringsgezag. Waar Laermans een eigen analyse maakt en Benjamin vooral als opstapje gebruikt, hier een korte samenvatting van wat Benjamin zelf omtrent het gebrek aan ervaring(sgezag) schrijft. Benjamin noemt het barbaars, en probeert dit barbaarse te begrijpen. Hij kenmerkt het als ‘meer inwendigheid dan innerlijkheid’ en beargumenteert dat dit resulteert in een droom van een eenvoudig maar groots leven. Barbaarse mensen richten zich op ‘het overtreffen van techniek’ en zullen ‘zich daar vrolijk over maken’: lachend erop voorbereiden dat de (ineenstortende) cultuur of traditie kan worden overleefd. ‘Een beetje menselijkheid’ roemt hij als essentieel ingrediënt voor degenen die het radicaal nieuwe tot hun zaak hebben gemaakt en dit op inzicht en onthechting hebben gebaseerd. Dat beetje menselijkheid gaat het doorslaggevende zijn. Laermans schrijft hier helaas niets over, dus ik vervolg zonder hem de gedachtegang van Benjamin, die voor het onderwijs toch echt véél meer en beter gelezen zou mogen worden. Want juist ook met de vraag hoe in een dergelijke situatie om te gaan met het verleden – waar Laermans afsluit met het idee dat het afgeslotenheid van het verleden, dus het-niet-meer-mogelijke, op een of andere manier ‘de doorslag geeft’ – maakt Benjamin ook hier nog een paar flinke uitwerkingen bij mogelijk. Benjamin gaat het erom de dingen op te pakken ‘waar het … als monade tegemoet treedt. In die structuur herkent hij het teken van een Messiaanse stilzetting van het gebeuren, anders gezegd, van een revolutionaire kans in de strijd voor het onderdrukte verleden.’. Niet het verleden is een stille toetssteen – het heden, stilgezet, daar moeten we ons bedachtzaam in ophouden.
En ook Benjamin heeft net als Rancière daadwerkelijk laten zien hoe dit werkt, zowel in zijn onvoltooide Passagenwerk, maar ook in een concreet bijgehouden archief wat onlangs beschikbaar werd ook voor de Engelse lezers. In dat boek over de archieven van Benjamin wordt zijn specifieke archief beschreven als ‘reserve funds or something like iron reserves, crucial to life, and for which for that reason must be conserved. These are points at which topicality flashes up, places that preserve the idiosyncratic registrations of an author, subjectieve, full of gaps, unofficial.’ In de tekst in Krisis haalde Laermans ook Barthes aan, dus hij zou toch bekend moeten zijn met Barthes bespiegelingen over getekende routekaartjes en subjectieve plaatsbepalingen (met name in zijn boek L’Empire des signes). De grond van de keuze of toetssteen wordt in dat geval niet gevonden in het afgeslotene van het verleden, evenmin als het systematisch, algoritmisch is als Google. Eigen routes, zelfverzonnen registraties, bewuste gaten, onofficiele geschiedenissen – het is een schatzoeken. En er is geen toetssteen die beter werkt dan een minutieus vastleggen en weet hebben van de hedendaagse vindplaatsen. Het is een daadwerkelijk, ook lichamelijk, ervaringsgericht schatgraven. Het is een archeologie waarvan bekend is dat men bedachtzaam naspoort, voorzichtig opgraaft, potentieel interessante zoekplaatsen in kaart brengt, het gevondene zeer geduldig ontdoet van rommel en stof, speelt met mogelijkheden en verbanden, het gedegen onderzoekt en de vindplaats registreert.
Zie hier een nieuw soort pedagogische opdracht of onderwijsopvatting. Geen afgesloten geschiedenis als toetssteen voor het nu, geen systematische en onlichamelijke kennis van het het verleden, geen algoritmische of museale doortocht langs archieven. Een studie of vorming, maar dan een waarbij we als het ware brokstukjes uit het verleden oprakelen om zo in het heden verschuivingen mogelijk te maken van wat we samen waarnemen en redelijk vinden. Waarvoor we een soort archeologie bedrijven, onderzoekend, registrerend en bedachtzaam spelend om nu in het heden uit te vinden waar de ontwrichtende maar ook herstructurende mogelijkheden zitten. Het is een barbaarse aanpak, maar dat is hoe de zaken ervoor staan. Geen traditie of overlevering waar we nog in willen of kunnen geloven. Geen programma dat we kunnen volgen. Geen canon, overzicht of curriculum dat we kunnen aannemen. Geen algoritme wat we willen genereren. Al die dingen zijn er al genoeg en houden onze gemeenschappelijke wereld al voldoende in bedwang. We zijn op zoek naar de huidige mogelijkheden voor eigenwijze, verrassende, bevrijdende routes en onofficiele geschiedenissen. In de klas, maar ook in elk soort opvoeding of onderwijs buiten de klaslokalen. Het onderwijs moet gaan over schatgraven. Het zoeken van nog ‘onzichtbare’ ervaringen, datgene wat we in het reguliere klaslokaal niet waarnemen. Met een docent die meesterlijk is in vindplaatsen en subjectieve routes. Die weet wat voor specifiek type opdrachten hier voor nodig zijn. Een specifiek type vorming zijn we op uit, als in een levende Gestalt…
… maar wacht eens even. Misschien zijn we hier te ver gegaan met het het doorwerken van een paar teksten van Benjamin en zijn we ons teveel te buiten gegaan met een directe vertaling naar het onderwijs. De teksten in de Witte Raaf geven daar zeker aanleiding toe, maar we zijn ondertussen al lang een simpele bespreking van die teksten voorbij. Laermans gaf een opstap om na te denken over ervaringsgezag ten opzichte van kennisgezag, maar via opeenvolgende nummers van De Witte Raaf, met Tindemans en De Boever en met Schiller en Rancière en uiteindelijk Benjamin zijn we uit de bocht gevlogen. Ach, laten we het een nieuwe gemeenschappelijke waarneming hiervan noemen, zie het als juist dat soort schatgraven. In ieder geval laat het hopelijk de potentie van de teksten van de Witte Raaf hebben zien. Voor de onderwijsfilosofie zijn ze zeer doordacht en verfrissend. Hopen maar dat het navolging krijgt, in nummer 185 misschien of later, of weer vanuit een andere subjectieve route. Wie weet.
Pingback: Tyson E. Lewis – On Study | onderwijs filosofie
Pingback: Wilhelm Von Humboldt – Theorie der Bildung des Menschen | onderwijs filosofie
Pingback: Giorgio Agamben – Infancy and History | onderwijs filosofie